Spieghel (hendrick laurensz.) - Nederl. letterkundige, geb. 1549 te Amsterdam, overl. 1612 te Alkmaar, waarheen hij in 1602 wegens zijn huwelijk met Dieuwertje Jansdochter van Marcken verhuisd was. Hij was koopman van beroep, doch litterair aangelegd; vormde met Coornhert e. a. den overgang van den rederijkerstijd naar de nieuwere letterkunde der 17de eeuw en was een der leiders van de kamer „De Egelantier”. Hoewel zeer vrijzinnig en klassiek beïnvloed, scheidde hij zich niet van de Katholieke kerk af. Hij was afkeerig van ambten en bepleitte zijn weigering om in de Admiraliteit van Hoorn zitting te nemen in een tooneelstuk: Numa ofte Amptsweygheringe (eerst onlangs gevonden en uitgegeven door F. A. Stoett, Tijdschr. voor Ned.
T. en L.kunde, XXI, bl. 156 v.v.). Van zijn vertaling van Thyestes van Seneca is slechts één koor, „Maylied”, bewaard gebleven. Zijn belangrijkste werk is de Hertspieghel, dat in verzen een verhandeling over de deugd bevat en uit 9 boeken (naar elk der Muzen genoemd) zou bestaan, doch waarvan er slechts 7 voltooid zijn. Verdienstelijk heeft Spieghel zich ook gemaakt als taal-purist in zijn Twe-spraack van de Nederduitsche Letterkunst, een samenspraak, die hij Coornhert en Fallet in den mond legt, en waarin hij vooral te velde trekt tegen Germanismen. — Zie over hem: Albert Verwey, „Hendrick Laurentsz. Spieghel” (1919).