Schriftgeleerden - schriftkenners, de schriftuitleggers bij de Joden. Na de Babylonische ballingschap werd bij de Joden, op voorbeeld van Ezra (Ezra 7:10), de studie der H. Schriften, inzonderheid der Mozaïsche wetten, een onderwerp van schoolgeleerdheid, ook ten behoeve der dagelijksche praktijk en tot het doen van uitspraak in twijfelachtige gevallen, zoowel in zaken van godsdienst en geweten, als bij de burgerlijke bepalingen en geschillen. Zij, die zich hierop toelegden, droegen den naam van Sopherim, schriftkenners. Zij vonden hun levensonderhoud in het beoefenen van een handwerk.
Daar de uitlegging en toepassing van de wet voor alle in ’t leven voorkomende gevallen natuurlijk zeer kon verschillen, ontstonden onderscheidene, veelal tegen elkander overstaande scholen en richtingen. Ofschoon het aan juiste berichten ontbreekt betreffende de wijze, waarop de S. gevormd werden, is het echter waarschijnlijk, dat zij, die naar een diepere kennis der wet streefden, zich tot diegenen wendden, welke zich boven anderen onderscheidden door scherpzinnige uitspraken om van hen onderwijs te ontvangen, een onderwijs, dat vermoedelijk gedeeltelijk aan hun huizen, gedeeltelijk in de synagogen, gedeeltelijk in de galerijen van den tempel (verg. Lukas 2 : 46), onder samenspreking of gedisputeer, gegeven werd. Eerst omstreeks den tijd van Christus kwamen voor hen de titels Rab, Rabbi en Raboeni in gebruik, van welke de eerste de laagste en de laatste de hoogste was. Men vergelijke MONSIEUR en MONSEIGNEUR. Uit die benamingen is het woord rabbijn ontstaan. Door den heidenschen Christen Lukas worden zij tot beter verstand van zijn lezers ook door een woord aangeduid, dat jurist beteekent.
Bij de studie en uitlegging van de Joodsche wet ontwikkelde zich met de overlevering een gewoonterecht, dat eerst later in de Misjna werd vastgelegd, de Halacha. Jezus kwam in botsing met zulke inzettingen van menschen. Vooral bij Mt. hoort men, hoe Jezus hun meteen „Wee u!” tegemoet treedt. Zij werden vooral gerecruteerd uit de Farizeeërs, op wie ze ook den grootsten invloed hadden. Daubanton vergelijkt hen met de vrouw van Lot, die door te zien, naar wat achter was, versteende. W. Bousset, Die Religion des Judentums (1903).