Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Schoor

betekenis & definitie

Schoor - De schoor is in de bouwk. een steunend constructiedeel, dat een bouwdeel scheefhoekig steunt. Men kan onder een balkon schoren aanbrengen en tegen een heiningpaal een schoorpaal plaatsen. Op deuren bevestigt men tegen het z.g. doorzakken, doorhangen of schranken, een schoorklamp, d. i. een plank diagonaalsgewijze over de deur of tusschen de dwarsklampen. Indien de sch. in het bijzonder deze laatstgenoemde functie heeft, noemt men haar schrankschoor.

Bij sluisdeuren wordt in den regel een zeer sterke schrankschoor aangebracht. Van hout heeft deze meestal een steunende functie, ingeval men verlenging van de diagonaal wil voorkomen, neemt men meestal een ijzeren schrankschoor, die men dan schoorijzer noemt. Bij kaaimuren en beschoeiingen moeten in den regel schorende palen ingeheid worden om het vooroverhellen ervan te voorkomen ; deze palen worden eenigszins schuin in den bodein geheid, z.g. „ter steek”, en schoorpalen genoemd. Evenzoo onderscheidt men schoorpijlers bij gewelven, schoorbogen (bij de Gotische kerken ook luchtbogen genoemd) en in het algemeen schoorwerk, waaronder dan een houtconstructie wordt verstaan, die haar samenhang en draagkracht aan de werking der schoren ontleent.

< >