Rothe - (Richard), 1799—1867, Protestantsch theoloog van veel invloed, geb. te Posen. In den besten zin rationalistisch opgevoed, had zijn gevoelige en phantasie-rijke aard daaraan niet genoeg. Vroeg met de romantiek in aanraking gekomen, begon hij in 1817 zijn studie te Heidelberg, waar hij vooral Daub en Hegel hoorde. In een zeker pessimisme vervallen, kwam hij in 1821, door den invloed van Heubner, V. Kottwitz, Tholuck en Rud Stier, geheel in de nieuw-piëtistische beweging.
Als Pruisisch gezantschapspredikant te Rome (1824—28) kwam hij het eenzijdige hiervan te boven, ook door het verkeer met mannen als Bunsen. In 1828 professor aan het seminarie te Wittenberg, 1837 gewoon hoogleeraar en director van het seminarie te Heidelberg. Na een vijfjarig verblijf (1849—64) als professor en universiteitsprediker te Bonn, keerde hij naar Heidelberg terug, waar hij nu zijn theologie en werkzaamheid tot volle ontwikkeling bracht. Overtuigd supranaturalist van innige vroomheid, was hij toch zoozeer doordrongen van de noodzakelijkheid, dat het Christendom met de nieuwe cultuurontwikkeling moest medegaan, dat hij zich krachtig voorstander betoonde van het Duitsch liberalisme en van den Duitschen Protestantenverein (op één lijn te stellen met onzen Protestantenbond). De beteekenis der kerk achtte hij voorbijgaande. Het algemeene leven zou zóó zeer vergeestelijkt worden, dat de kerk in den staat zou worden opgelost.
Hij schreef o. a. D .e Anfänge der christlichen Kirche und ihrer Verfassung (1837); Theologische Ethik (eerst in 3 dln., 1845—48, na zijn dood in 6 dln., 1869—71). Dit is zijn hoofdwerk. Verder nog Zur Dogmatik (1863, 2e dr. 1869); Der 1. Brief Johannis praktisch erklärt (1878) ; Stille Stunden (1872) e. a. Litt.: Friedr. Nippold, R. Rothe, ein christliches Lebensbild (2 Bde. 1877); Ad. Hausrath, R. Rothe und seine Freunde (2 Bde. 1902—06).