Robinia - plantengeslacht der Leguminosen-Papilionaceeën, met 6 (volgens anderen 10) soorten in N.-Amerika en Mexico. Het zijn groote of vrij groote boomen met geveerde bladeren en vlindervormige bloemen in hangende trossen. Bodem liefst mergelhoudend zand, droog of frisch. Standplaats tegen wind beschutte, humushoudende, zonnige hellingen.
Men onderscheidt de volgende soorten: R. Pseudacacia, vaak, doch ten onrechte, acacia genoemd, een boom van 25 M. hoogte met zeer schilderachtige kroon, gestekelde twijgen. Bloemen wit, welriekend in Juni, bij de var. semperflorens wit, van Juni—September, bij de var. spectabilis wit met gele kiel in Juni, bij de var. Decaisneana licht-rose. De variëteit semperflorens is als straatbeplanting verre te verkiezen boven de als zoodanig, vooral in Duitschland, gebruikte bolacacia’s. De variëteit tortuosa onderscheidt zich door sterk gekronkelde takken en twijgen. R. ps. levert een voortreffelijk hout voor gereedschappen en wagenmakers en wordt ook in den scheepsbouw gebruikt.
Houten schoenpennetjes zijn ten deele uit dit hout gemaakt. R. hispida is een heester van 2—6 M. hoogte met zeer fraaie, reukelooze, donkerroseroode bloemtrossen in Juni—Sept. In plaats van stekels heeft deze soort roode borstelharen. Wegens de zeer broze takken en twijgen is deze soort echter in de cultuur vervangen door de soorten R. neomexicana en R. Holdtii var. britzensis, beide boomen. R. viscosa is een boom van 8—10 M. hoogte met kleverige twijgen en paarsachtig rose bloemen in Mei—Juni.
