Acacia - Geslacht der Leguminosen, onderfamilie Mimosaceeën, boomen of heesters, zelden kruiden, vaak met dorens. Ze hebben dubbelgevinde bladeren,die in veel gevallen gereduceerd zijn tot den bladachtig verbreeden bladsteel (Phyllodium); bloemen zeer klein, geel tot wit met talrijke meeldraden, in bolvormige kleine hoofdjes of langere aren tot grootere bloeiwijzen vereenigd; de vruchten zijn peulen van verschillenden vormen grootte. Ongeveer 500 soorten in de warmere streken van Oude en Nieuwe Wereld, daarvan meer dan de helft in Australië; deze laatste hebben alle phyllodiën, en komen in groote aaneengesloten gebieden voor. Bekende soorten zijn A. armata in Australië (voor heggen, en voor het vastleggen van duinzand), A. pycnantha in Australië met een looizuurrijken bast, levert ook een soort Catechu en Gom.
A. melanoxylon (Australië), groote boom met prachtig zwart hout (Blackwood), A. decurrens (Australië) belangrijke looistofplant; A. Famesiana wordt in warmere deelen van de wereld gekweekt wegens de welriekende bloemen, ook voor de parfumerie gebruikt, levert O. Indische Gom.; A. dealbata, (Australië) wordt tegenwoordig in Zuid-Frankrijk in het groot gekweekt, en na forceeren van den bloei, als afgesneden takken naar het Noorden uitgevoerd (in Nederland meest Mimosa genoemd); A. arabica levert looistof; A. horrida van de Kaap met 10 c.M. lange witte doornen levert Kaapsche Gom; A. Senegal (= A. Verek) in het noorden van Tropisch Afrika levert de beste soort Arabische Gom; A. Catechu en A. Suma (Voor-Indie, O. Afrika) leveren Catechu. De boom, die men in Nederland gewoonlijk Acacia noemt is Robinia Pseudacacia, Valsche Acacia. Vele Acaciasoorten zijn zeer geliefde koude kasplanten, welke, behalve door hun sierlijke blad, ook door hun veelvuldige, meestal gele, bloemen uitmunten, vele soorten kunnen des zomers buiten als sierplant dienst doen. Als kamerplant zijn ’t meest aan te bevelen de A. lophanta en A. pulcheUa.
