Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Pierson (hendrik)

betekenis & definitie

Pierson (hendrik) - geb. 1834, Ned. Herv. pred. te Heinenoord 1857, ’s-Hertogenbosch ’69, directeur der Heldringgestichten en pred. der Vluchtheuvelkerk te Zetten ’79, emeritus 1914, theol. dr. honoris causa 1914. Rechtzinnig, met nadruk op de praktijk van het geloof, bepaaldelijk t. a. van het zedelijke leven, de opvoeding, het onderwijs. Hij richtte de Ned.

Vereeniging tegen de prostitutie op 1878, en de Middernachtzending 1886 en maakte stemming voor de wetgeving tot bescherming van de kinderen 1901— ’05, het onderzoek van het vaderschap 1907 en de strafbaarheid van de ontucht 1911. Hij breidde het aantal gestichten te Zetten uit en was onvermoeid werkzaam door spreken en schrijven om het volksgeweten wakker te maken. Ook als schrijver en dichter bekend. Hij redigeerde de Bode der Heldringgestichten en gaf preeken uit: Gelijkenissen des Heeren (1891); Vluchtheuvelzangen (1905). G. C. Hoogewerff, H. Pierson (1914).

< >