Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Palaeozoïcum

betekenis & definitie

Palaeozoïcum, - het palaeozoïsche tijdperk, omvat de perioden Kambrium, Siluur, Devoon, Karboon en Perm. De naam werd destijds gegeven, omdat men meende, dat in dit tijdperk de eerste levende wezens optraden. Dit is evenwel onjuist gebleken ; op verschillende plaatsen werden in oudere Algonkische gesteenten reeds goed herkenbare fossielen gevonden. De P.-afzettingen zijn tegenover deze laatste gekenmerkt doordat de verschillende diergroepen in veel grooter vormental optreden en doordat tevens gewervelde dieren, visschen, amfibieën en tenslotte ook nog reptielen worden gevonden.

Een periode van grooten bloei verkregen de crinoïden (zeelelies), de armpootigen, de koppootigen (in de groep der nautiliden), de trilobieten en de koralen. De plantenwereld bestond voornamelijk uit kryptogamen, waarvan we vooral de resten der reusachtige vaatkryptogamen, Sigillariën, Lepidodendrons, Calamieten en varens terugvinden. Van de algen treden verschillende kalk lagen gesteentevormend op. Hoogere planten zijn vertegenwoordigd door Cycadeeën en Coniferen. Bedektzadigen ontbreken nog geheel. Ofschoon het klimaat over ’t algemeen zeker wel warm genoemd mag worden, is er reden om aan te nemen, dat gedurende het P. misschien reeds twee keer een glaciale periode heerschte, de eerste gedurende het Kambrium, de tweede gedurende het Perm. Twee keer vond ook opplooiïng van gedeelten der aardkorst plaats; tegen het einde van het Siluur, de Kaledonische en in het Boven-Karboon het begin der Hercynische plooiïng.

< >