Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Siluur

betekenis & definitie

Siluur - Deze periode, de tweede van het Palaeozoische tijdvak, is door Murchison aldus genoemd naar den stam van de oude Siluriërs in Wales. Zij wordt voorafgegaan door het Kambrium, gevolgd door het Devoon. In Engeland, zoowel als elders, bestaan de S. gesteenten grootendeels uit kalksteen, mergels, dolomiet, leien en zandsteen. Stollingsgesteenten en schisten komen zeer ondergeschikt voor.

Het S. is een periode van geringe vulkanische werkzaamheid geweest. Slechts op het einde begonnen hier en daar groote bergvormende bewegingen in Skandinavië en Engeland op te treden, n.l. die van de Caledonische plooiïng. Reeds gedurende het Kambrium leefde een vrij rijke fauna. In het S. heeft deze zich sterker ontwikkeld. Daarbij treden enkele diergroepen sterk op den voorgrond. De Trilobieten en armpootigen, welke reeds in het Kambrium vrij talrijk waren, kenden in het S. een tijdperk van grooten bloei. Daarnaast vinden we nu ook vooral de Graptolieten, koralen, Cystoideeën, zeelelies, mosdiertjes, koppootigen, vleugelslakken en mosselkreeften. Sponsen, schelpdieren, slakken, ééncellige dieren e. a. diergroepen zijn meest van ondergeschikt belang.

Belangrijk is evenwel het optreden van de Merostomata en vooral dat van visschen in het laatste gedeelte van het S. Van de bovengenoemde diergroepen kunnen we de volgende soorten even vermelden, die op de platen zijn afgebeeld. Van de sponsen: Astylospongia praemorsa. Van de koralen de rugosa: Omphyma subturbinatum en Streptelasma europaeum en de tabulata: Calamopora (Favosites) Gotlandica en Halysites catenularia. Van de graptolieten : Monograptus Nilssoni, M. colonus, M. turriculatus, Didymograptus Murchisoni, Coenograptus gracilis, Diplograptus palmeus en Phyllograptus typus. Het meest worden deze laatste fossielen aangetroffen in leien, de zoogen. graptolietenleien. Van zeeleliestelen zijn soms vrij dikke lagen gevormd; kelken worden in verhouding hiermede weinig gevonden. Een fraaie vorm is b.v. Cyathocrinus ramosus. Van de Cystoideeën kan b.v. Echinosphaerites aurantium in bepaalde lagen bijzonder talrijk zijn.

Van armpootigen kunnen worden vermeld : Orthis lynx, Orthis canaliculata, Strophomena rhomboidalis (depressa), Orthisina adscendens, Chonetes striatella, Pentamerus conchidium, P. Knighti en Atrypa reticularis. De schelpdieren zijn vertegenwoordigd door Cardiola interrupta ; de slakken o. a. door Maclurea Logani en Euomphalopterus alatus. Daarnaast moeten worden vermeld van de vleugelslakken: de Tentaculitidae, Tentaculites scalaris en T. ornatus, welke in de zoogen. tentaculitenleien zeer menigvuldig kunnen zijn. Van de koppootigen spelen de Nautiloidea een zeer belangrijke rol, hoewel Ammonoidea reeds voorkomen. Van de eerste zijn het rechte vormen, zooals Orthoceras neptuneum, Gomphoceras bohemicum, gekromde vormen zooals Cyrtoceras Murchisoni en opgerolde als Ophidioceras (Lituites) simplex, welke op den voorgrond treden. Van de Trilobieten zijn kenmerkend : Harpes ungulata, Trinucleus Goldfussi, Illaenus angustifrons, Calymmene Blumenbachi, Dalmania caudata en Bronteus planus, van de mosselkreeften : Beyrichia tuberculata en Leperditia Hisingeri. De Merostomata zijn vertegenwoordigd door Eurypterus Fischeri. Van visschen, voornamelijk tot de pantservisschen en haaien behoorende, worden vooral beenschubben en tandjes gevonden, soms echter ook meer volledige resten.

Op grond van het optreden van diersoorten in de verschillende lagen en verder ook andere gegevens wordt het S. algemeen verdeeld in Onder- en Boven-S., welke resp. bekend zijn als Ordovicien en Gotlandien. In alle werelddeelen zijn de mariene silurische afzettingen aangetroffen. In Europa vooral in Skandinavië, Esthland, Rusland, Duitschland, Engeland en bovendien nog in andere landen, zooals België, Frankrijk, Italië, Spanje en Portugal, Tsjecho-Slowakije (hier in een afwijkende facies) en den Balkan. Voor Nederland is het voorkomen in en om de Oostzee van gewicht, omdat van daar de groote hoeveelheden silurische gesteenten afkomstig zijn, welke in het diluviaal keileem op verschillende plaatsen, zooals Gaasterland, Urk en Groningen, veelvuldig worden aangetroffen. Buiten Europa zijn in N.-Afrika op enkele plaatsen silurische gesteenten gevonden.

In N.-Amerika daarentegen is de silurische formatie van groot gewicht. Zoo behooren hiertoe o. a. gesteenten in de omgeving van de Niagarawatervallen. Verder komen zij voor in Groenland, Z.-Amerika, Australië en Azië. In onzen O.-Indischen Archipel zijn echter nog geen aanwijzingen gevonden, welke er op wijzen, dat zij ook daar voorkomen. Land strekte zich gedurende een groot deel van het S. uit in Groenland met Oostelijk Canada, een deel van Brazilië, over bijna geheel Afrika en Oostwaarts over Arabië, Vóór-Indië en den Maleischen Archipel tot in Australië, in O.-Azië en verder voornamelijk in het N. van Rusland met O.Finland en in de omgeving van Zwarte zee en Kaspische zee.

< >