Pagai-eilanden - Pagai-of Pagèh-eilanden. Eilandengroep ten W. van Sumatra, tusschen 2°30' en 3°20' Z.B. en 99°56' en 100°30' O.L., vroeger ook wel Nassau-eilanden genoemd, behoorende tot de onderafd. Mèntawei der afd. Padang van de res.
Sumatra’s Westkust. Ze bestaan uit 2 hoofdeil.: Noord-Pagai (± 680 K.M.2) en ZuidPagai ± 1030 K.M.2) en een groot aantal meest zeer kleine eil., die onbewoond zijn. De eil., ook de kleine, zijn zeer vruchtbaar en leveren een groot aantal klappers; de zeeën zijn zeer vischrijk. De bevolking staat nog op een lagen trap van beschaving en vindt ge-makkelijk haar onderhoud door de klappertuinen, waaraan ze zeer weinig zorg besteedt, jacht en visscherij; de eigenlijke landbouw wordt aan de vrouwen overgelaten, De bev. is verwant aan de Mèntawei-eilanders (zie MÈNTAWEIEILANDEN) van Siběroet en Pora of Sipoera. Op N.-Pagai werkt de Rijnsche zending. Litteratuur : Hansen in Bijdr. Taal-, Land- en Volkenkunde v. N. I., Dl. 70 (1914).