Sumatra’s westkust - residentie van Ned.-Indië het Westelijk middendeel van ’t eil. Sumatra en de Mentawei- en Batoe-eilanden omvattende, met een oppervl. van bijna 40.300 K.M.² en een bevolking van ± 1.300.000 inw. (1917), w.o. ruim 3.500 Europ. en bijna 12.000 Vr. Oosterl. ; het dichtst bevolkte gewest van het eiland. Een voornaam deel der res. wordt ingenomen door de Padangsche Bovenlanden met hun vulkanen (Merapi, Talang, Pasaman of Ophir, Singgalang-Tandikat, Sago en Piek van Koerintji, zie die namen), en de tufsteenplateaux van Fort de Kock en Pajakoemboeh, een streek met gezond klimaat en van groote landschappelijke schoonheid.
Het centrum der Pad. Bovenlanden is het oude rijk van Minangkabau, verdeeld in de drie landstreken (loehak’s) Tanah Datar, Agam en Lima Poeloeh, een welvarende en goed bebouwde streek. Langs de kust ligt slechts een smalle strook alluviaalgrond, de Padangsche Benedenlanden. De voornaamste rivieren zijn de Batang Hari, de Oembilin, Kroeantan en de Kampar. Voor de bevolking, zie MINANGKABAUERS. Het voornaamste middel van bestaan is de landbouw, vooral de verbouw van rijst op sawah’s, die op een hooge trap staat; de koffiecultuur, tot 1908 dwangcultuur, is ook van groote beteekenis maar gaat eenigszins achteruit; voorts komen in aanmerking gambir, kaneel, enz. Ook de veeteelt is van belang. Voor de Europeesche cultures heeft ’t gewest nog weinig beteekenis, hoewel xxt een groote toekomst als theeland zou kunnen hebben ; de moeilijkheid zit vooral in de verkrijging van Inl. werkkrachten, daar de Maleiers niet zoo geneigd zijn tot plantagearbeid bij Europeanen als de Javanen, zeker ten gevolge ook van de groote welvaart der bevolking.
Ook de handel, die bijna uitsluitend in Inl. handen is, is in dit gewest van beteekenis. Van de delfstoffen is steenkool de voornaamste ; zie SAWAH LOENTO. Administratief is de res. verdeeld in 8 afd.: I. Padang (onderafd. Padang Mèntawei-eilanden, Batoe-eil.); II. Painan (onderafd. Painan, Balai Salasa); III. Batipoeh en Pariaman (onderafd. Padang Pandjang, Pariaman); IV.
Agam (onderafd. Oud-Agam, Manindjau); V. Loeboek Sikaping (onderafd. Loeboek Sikaping, Ophir; Ajer Bangis); VI. L. Koto (onderafd. Pajó Koemboeh, Soeliki, Bangkinang, Pangkalón Koto Baroe); VII. Tanah Datar (onderafd. Sawah Loentó, Fort van der Capellen, Sidjoendjoeng, Batang Hari); VIII. Solok (onderafd, Solok, Alahan Pandjang, Moearó Laboeh).