Nicolaas I, - Czaar van Rusland, geb. 1796, was de derde zoon van Czaar Paul en gehuwd met prinses Charlotte van Pruisen, dochter van Fred. Wilh. III. Hij hield zich als grootvorst alleen met militaire zaken bezig en stond bekend als onvoorwaardelijk voorstander der absolute keizerlijke macht. Toen hij in 1825 bij den dood van Alexander I tot den troon geroepen werd, daar zijn oudere broeder, grootvorst Konstantijn, vice-koning van Polen, in 1822 afstand had gedaan (hetgeen geheim was gebleven), uitte zich de ontevredenheid van talrijke officieren in den Dekabristen-opstand, die spoedig werd gesmoord.
Deze en vooral de Poolsche opstand, 1830—31, gaven N. I de overtuiging, dat hij slechts door een absoluut, streng bewind met militaire leiding, zijn rijk kon behoeden voor revoluties, in Europa toen aan de orde van den dag. Een strenge censuur met een passenstelsel, dat reizen naar het buitenland zeer moeilijk maakte, moest Rusland tegen het indringen van ,,omwentelings”-denkbeelden behoeden. Van organisatie was Nicolaas minder afkeerig dan van hervorming : hij bracht een codificatie tot stand van alle oekasen, toenmaals van kracht; een nieuw beheer der staatsdomeinen onder een ministerie werd ingesteld en vooral aan de uitrusting van het leger groote zorg besteed. In zijn buitenlandsche politiek, door Nesselrode geleid, trad N. vaak aanvallend op, niet zonder succes ; de oorlog met Perzië (1826—28) en de vierde Russisch-Turksche oorlog (1827—29) brachten Rusland belangrijke gebiedsuitbreiding. De gevolgen der beweging van 1848 vonden in den Czaar natuurlijk een hevigen tegenstander. Zoo was hij aanstonds bereid de Oostenrijksche regeering te hulp te komen tegen de opgestane Hongaren; de Russische troepen droegen in ’49 niet het minst bij tot de onderwerping van Hongarije. Met de Oostenrijksche regeering noodzaakte de Czaar Pruisen in ’50 (conferentie te Olmütz) van zijn unie-plannen af te zien.
Niet gelukkig was N. I in zijn Oostersche politiek in zijn laatste regeeringsjaren. Hij beschouwde zich als beschermer der Grieksch-orthodoxe kerk ; in zijn rijk was hij haar hoofd en trachtte haar met geweld aan andersgezinde onderdanen op te dringen ; de (met Rome) geünieerde Grieksche kerk in ’t W. werd in ’39 eenvoudig met de Gr.-orth. staatskerk vereenigd ; in de Oostzee-provinciën werd de Luthersche kerk bemoeilijkt, en tegen de Russische secten werd streng opgetreden: een oekase van ’49 gelastte sluiting hunner bedehuizen en begraafplaatsen. Nu eischte hij voor zich het beschermheerschap op der Gr.orth. in het Turksche rijk en het gezag zijner kerk over de z.g.n. heilige plaatsen in Palestina, waarbij hij op Oostenr. en Pruisische hulp rekende tegen eventueel optreden van Frankrijk en Engeland. Doch het liep anders uit: Eng. en Fr. hielpen Turkije in den oorlog, dien de Sultan verklaard had en Oostenrijk liet Rusland in den steek. De Krim-oorlog (zie RUSLAND, G e s c h.) verliep niet gelukkig en tijdens dezen, in ’t voorjaar van ’55, stierf N. I. — Litt.: Schiemann, Gesch. Russlands unter N. I, Berl. 1904, Thouvenel, N. I et Napoléon III, 1891.