Morris - (William), Eng. dichter, schilder en leider der socialistische partij, 1834—96, geboren te Walthamstow, studeerde te Oxford, werd opgeleid voor architect, wijdde zich eenigen tijd aan de schilderkunst en richtte met enkele kunstbroeders een fabriek op van tapijten, beschilderd glas en behangselpapier. Hij deed veel om den algemeenen smaak te leiden en was een hervormer op het gebied der moderne woninginrichting. Hij zette in zijn geschriften uiteen wat de beteekenis was van decoratieve kunst. In 1890 richtte hij een boekdrukkerij, de Kelmscot Press op.
M. was een zeer interessante en invloedrijke figuur, zeer veelzijdig. Hij was een kenner der klassieken, der Noorsche sagen en der Middeleeuwsche romantiek, en een vurig socialist. Hij was overtuigd, dat een wedergeboorte der kunst zijn volk geluk zou brengen en dat de kunst niet bloeien zou als niet het heele volk er aan deelnam. Van de arbeidende klasse vooral verwachtte hij veel. In The Decorative Arts en Art and Socialism (1884) zette hij zijn denkbeelden uiteen. Voor de democratische partij schreef hij: A Summary of the Principles of Socialism (1884). Hij werd redacteur van het socialistisch tijdschrift The Commonweal en schreef hierin vele artikelen, het gedicht The Pilgrims of Hope en de prozaverhalen The Dream of John Ball (1888) en News from Nowhere, or an Epoch of Rest being some chapters from an Utopian Romance (1891). Deze verhalen kenmerken zich door hun helderen eenvoudigen stijl.
M. was langen tijd de ziel der socialistische beweging. Bezielend waren zijn Chants for Socialists (1885) en The March of the Workers. Maar in 1890 trok M. zich van de partij terug, omdat hij het geloof in de verwezenlijking van het doel verloren had. Als dichter was M. geestverwant met de Praerafaëlieten. In de kronieken van Froissart en in de Gesta Romanorum en de verhalen van Malory vond hij stof voor zijn gedichten The Defence of Guenevere and other Poems (1858); King Arthur's Tomb; The Tune of the Seven Towers. Chaucer was zijn voorbeeld. Hij gaf diens Canterbury Tales in een fraai bewerkte uitgave en schreef in den trant van dien Middeleeuwschen schrijver The Life and Death of Jason (1867) en zijn voornaamste werk The Earthly Paradise (1868—70), een reeks gedichten waarvan The Lovers of Gudrun en The Man who never laughed again tot de schoonste behooren. In 1876 verscheen zijn Sigurd the Volsung, waarin de invloed der Noorsche sagen merkbaar is.
M.’s gedichten zijn rhythmisch en melodieus; zij zijn eenigszins weemoedig. De figuren, die M. teekent, leven niet voor ons, het ontbreekt den dichter aan uitbeeldingsvermogen. Ook is er weinig humor in de poëzie. Hoe muzikaal de verzen ook zijn, zij worden eentonig, zij zijn te gerekt. Als schrijver behoorde M. tot de Romantische school. Proza-verhalen gaf hij met The House of the Wolfings (1889) ; The Roots of the Mountains; The Well at the World's end. Hierin toont M. een voorliefde voor oude woorden en zinswendingen. M. hield zich ook bezig met vertalen o. a. van de Noorsche sagen: Three Northern Love Stories (1875); van het Beowulflied, van de Aeneas en de Odyssee.