Morseteekens. - Bij de eerste modellen van het in 1832 door Samuel Finley Breese Morse uitgevonden telegraaftoestel bewoog de schrijfstift zich loodrecht op de bewegingsrichting van de papierstrook. Zoodoende ontstonden scherpe zigzaglijnen op den band, waarmede alleen cijfers werden overgeseind: het aantal zijdelingsche spitsen gaf het cijfer aan. Om woorden en zinnen te kunnen overseinen, bestond een code, d. w. z. een boek, waarin de woorden door cijfergroepen waren aangeduid en waarin omgekeerd de beteekenis der cijfergroepen kon worden opgezocht. Omstreeks 1840 vond Morse een middel om de code te ontgaan: hij stelde de letters voor door groepen korte en lange teekens, die dus op den band kwamen als groepen spitsen en trapeziumvormige figuren.
In 1846 werd het toestel zoodanig gewijzigd, dat de schrijfstift stil bleef staan en al of niet tegen de bewegende papierstrook werd gedrukt. Aldus ontstonden groepen van korte en lange strepen op het papier : de punten en strepen van de thans ook nog gebruikelijke m. De letterteekens waren destijds echter uit vier elementen samengesteld, n.l. punten, en strepen, alsmede korte en lange tusschenruimten tusschen die teekens. Bij de overbrenging van het Morsesysteem naar Europa in 1847 werd dit schrift mede ingevoerd. Teneinde dit te vereenvoudigen, ontwierp Gerke in Hamburg een teekenschrift, dat uit slechts twee elementen bestond : de punt en de streep. De afstanden tusschen de punten en strepen van ieder letterteeken waren steeds even groot; tusschen de letters en woorden werden als afscheiding grootere tusschenruimten gelaten.
Destijds had iedere staat zijn eigen M., hetgeen bij het seinen over de grenzen vele moeilijkheden opleverde. In 1851 op de conferentie te Weenen werd hierin voor de staten van Duitschland en Oostenrijk eenheid gebracht. Overal werd in die staten het Morsesysteem ingevoerd, daarvoor een systematisch teekenschrift samengesteld en algemeen ingevoerd. De teekenelementen volgens Gerke werden daarbij aangehouden, waarbij de volgende regels werden vastgesteld:
a. een streep = 3 punten ;
b. afstand der onderdeelen van eenzelfde teeken = 1 punt;
c. afstand tusschen twee letterteekens van hetzelfde woord = 3 punten ;
d. afstand tusschen twee woorden of cijfers = 6 punten;
e. de letters worden samengesteld uit, 1, 2, 3 of 4 elementen, hiervoor zijn dus 21 + 22 + 23 + 24 = 30 teekens beschikbaar welke alle gebruikt worden, n.l. voor de letters a, b, c, ch, d, e, f, g, h, i, j, k, l m, n, o, p, q, r, s, t, u, v, w, x, ij, z, ä, ö, en ü;
f. de cijfers worden samengesteld uit 5 elementen, van deze 25 = 32 variaties worden er dus slechts 10 gebruikt, zoodat de meest sprekende en gemakkelijk te onthouden teekens daarvoor uitgezocht konden worden ;
g. de lees- en dienstteekens worden samengesteld uit 6 elementen, van de daarmede te verkrijgen 26 = 64 variaties worden slechts weinige gebruikt. Met 1 Juli 1852 werd dit alphabet in de Duitsch-Oostenrijksche Telegraafvereeniging ingevoerd en het heeft zich daarna steeds verder verbreid. Dezelfde M. gelden thans, vermeerderd met enkele teekens, als internationaal alphabet sedert 1865. Alleen in Amerika is nog een ander alphabet voor het binnenlandsch verkeer in gebruik.