Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Mendelssohn

betekenis & definitie

Mendelssohn - (Moses), Duitsch wijsgeer, 1729 —1786, zoon van een arm Joodsch onderwijzer te Dessau, kwam al jong te Berlijn, waar hij, zwak van gezondheid en gebocheld, onder vele moeilijkheden en ontberingen, zich wetenschappelijk vormde en in de handelswereld zich een goede positie verwierf. Hij was bevriend met Lessing, die hem ook om zijn edel karakter hoogachtte en hem bij zijn Nathan de Wijze voor oogen had. Door dezen werd hij medewerker aan de door Nicolai geredigeerde „Bibliothek der schönen Wissenschaften”. In 1763 werd hij door de Berlijnsche Akademie bekroond bij een filosofische prijsvraag, waarop ook Kant een antwoord had ingezonden.

M.’s wijsgeerige geschriften onderscheiden zich door klaarheid van stijl, warm gevoel en zuivere humaniteit, maar zijn niet diepzinnig of oorspronkelijk. Hij is de edelste vertegenwoordiger der „Aufklärungsphilosophie”, en houdt in zijn denken ’t midden tusschen Locke en Wolff. Beïnvloed is hij ook door Spinoza en Shaftesbury. In zijn Phaedon (1767) meende hij voor de onsterfelijkheid der ziel, in zijn Morgenstunden (1785) voor het bestaan van God onomstootelijke bewijzen geleverd te hebben. Voor de psychologie is hij van beteekenis, doordat hij (evenals Sulzer en Tetens) het gevoel („Billigungsvermögen”) als zelfstandig psychisch vermogen (naast kennen en begeeren) invoerde.

Ook voor de schoonheidsleer heeft hij zich door vele juiste opmerkingen verdienstelijk gemaakt. Behalve ’t genoemde schreef hij o.a.Philos. Gespräche (1755), Betrachtungen über die Quellen und Verbindungen der schönen Künste und Wissenschaften (1757), Schreiben an Lavater (1770), Jerusalem oder über religiöse Macht u. Judenthum (1783). Zijn werken zijn in 1849 in 12 dln. uitgegeven.

< >