Landschapskunde - of physiogeographie, de wetenschap, die zich bezighoudt met de beschrijving en verklaring van alles wat het landschap betreft. Ze zoekt het verband tuschen alles, wat invloed heeft op het uiterlijk. Hulpwetenschappen zijn:
1. de atmosferologie of luchtkunde, bestaande uit meteorologie en klimatologie;
2. de oceanographie of kennis der zee;
3. de geomorphologie, of de kennis van de vormen van het landschap;
4. de biogeographie of de kennis van de verspreiding der levende wezens.
Van de pogingen, om tot een landschapskunde te komen, kunnen genoemd worden die van Davis, die in zijn Physical Geographie (1898) deductief te werk gaat en spreekt van bepaalde cyclen (kringloopen) waarvan hij 4 onderscheidt: de normale (door het stroomende water); de aride (grootendeels onder invloed van den wind); de marine (door de werkzaamheid der zee) en de glaciale (door het ijs). De langzaam veranderende vormen brengt hij tot bepaalde stadia van ontwikkeling en onderscheidt: jonge, rijpe en oude vormen. Hij heeft zijn gedachten verder uitgewerkt in Die erklärende Beschreibung der Landformen (1912). Tegen zijn streven is heel wat geschreven, vooral door Passarge, eerst in zijn Physiologische Morphologie 1912), later in zijn Grundlagen der Landschaftskunde (1919,1920), waarvan het 3e deel, Die Oberflächengestaltung der Erde, een geheel ander systeem geeft. Hij onderscheidt het ontstaan van vormen door aardkrachten (endogene); de vorming der oppervlaktevormen door exogene krachten, waarbij hij telkens de verspeiding over verschillende klimaatgebieden nagaat, om dan een indeeling van de door de krachten veroorzaakte vormen te geven, waarbij hij komt tot bepaalde „familiegroepen”.
Eindelijk bespreekt hij de „Formenkreise”, d. w. z. de vormen, die in bepaalde klimaatgebieden voorkomen, om dan nog een andere verdeeling te geven, die hij onder den naam „Sammelformen” brengt, als: vlakten, verheffingen, meren, eilanden, enz. Dit deel is dus een tegenhanger van Davis’ werk, terwijl het eerste deel een zuiver beschrijvend karakter heeft. Tevens dient geroemd te worden het werk van Sapper: Geologischer Bau und Landschaftsbild (1917), die nagaat, hoe de verschillende krachten in de verschillende klimaatgebieden werken en hoe het uiterlijk beïnvloed wordt door de vegetatie, dierenwereld, enz. In tegenstelling met Davis staan dus Sapper en Passarge op het standpunt, dat men in de eerste plaats het klimaat als grondslag der beschrijving dient te nemen en niet de tektonische veranderingen.