Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Lager onderwijswet

betekenis & definitie

Lager onderwijswet - Wet van 9 Oct. 1920, Stb. 778, tot regeling van het algemeen vormend lager onderwijs. Zij begrijpt onder l. o. het onderwijs in: a. lezen; b. schrijven; c. rekenen; d. Nederl. taal; e. vaderl. geschiedenis; f. aardrijkskunde; g. kennis der natuur; h. zingen; i. teekenen; j. lichamelijke oefening; k. nuttige handwerken voor meisjes. Aan lagere scholen kan bovendien onderwijs gegeven worden in: l. Fransche taal; m. Duitsche taal; n. Engelsche taal; o. wiskunde; p. handelskennis; q. algem. geschiedenis; r. handenarbeid; s. landbouwkunde; t. tuinbouwkunde; u. fraaie handwerken voor meisjes (art. 2).

— Art. 1 onderscheidt het l. o. in huis- en schoolonderwijs. Het schoolonderwijs wordt weder onderscheiden in: a. gewoon lager onderwijs; b. vervolgonderwijs; c. uitgebreid lager onderwijs; d. buitengewoon lager onderwijs. Voor zoover het geheel of gedeeltelijk uit openbare kassen wordt bekostigd, wordt het gewoon l. o. gegeven in scholen van tenminste 7 achtereenvolgende leerjaren, het vervolgonderwijs (voor hen, die de lagere school hebben verlaten en niet meer voor die school leerplichtig zijn) gedurende ten minste 2 achtereenvolgende leerjaren, het uitgebreid l. o. (aansluitende aan het 6e leerjaar eener school voor gewoon l. o.) in scholen met ten minste 3 achtereenvolgende leerjaren. Het buitengewoon l. o. wordt gegeven in scholen, bestemd voor kinderen, die wegens ziels- of lichaamsgebreken of uit maatschappelijke oorzaken niet in staat zijn geregeld en met vrucht het gewone onderwijs te volgen of wier gedrag het noodzakelijk maakt hun buitengew. onderwijs te doen geven (art. 3).

— De lagere scholen, opgericht en onderhouden door het Rijk of de gemeenten zijn openbare, de overige zijn bijzondere scholen. Provinciën of waterschappen mogen geen uitgaven ten behoeve van het gewoon en uitgebreid l. o. doen. Waterschappen ook niet ten behoeve van het buitengew. l. o. Indien een prov. uitgaven doet ten behoeve van het buitengew. l. o., moet zij de openb. en bijz. scholen van dezelfde soort op gelijken voet behandelen. Aan bijz. scholen voor gewoon of/en uitgebreid l. o., noch aan bijzondere inrichtingen tot opleiding van onderwijzers, mogen de gemeenten een geldelijke bijdrage of andere ondersteuning middellijk of onmiddellijk toekennen, dan in de gevallen en onder de voorwaarden, in de wet genoemd. Indien een gemeente uitgaven doet ten behoeve van het buitengew. lager bijz. onderwijs, moet zij de onderscheidene scholen van dezelfde soort op gelijken voet behandelen (art. 5). — Het openb. onderwijs is in het bijzonder geregeld in artt. 19—71, het bijzonder onderwijs in artt. 72—128 der wet. — Behoudens eenige uitzonderingen mag niemand l. o. geven, die niet in het bezit is der bij de wet gevorderde bewijzen van bekwaamheid en zedelijkheid (art. 129; zie ook artt. 35 en 107). Vreemdelingen behoeven bovendien vergunning des Konings (art. 129). — In elke gemeente wordt voldoend l. o. gegeven in een genoegzaam aantal scholen, welke voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid toegankelijk zijn (art. 19).

Aan hen, die het gewoon of buitengew. l. o. hebben genoten en niet meer onder de verplichting vallen dit onderwijs te volgen, wordt, zoodra ten minste 6 leerlingen zich daarvoor hebben aangemeld, van gemeentewege de gelegenheid gegeven tot het genieten van vervolgonderwijs (art. 21). Het onderwijs op de openb. scholen wordt onder het aanleeren van gepaste en nuttige kundigheden dienstbaar gemaakt aan de ontwikkeling van de verstandelijke vermogens der kinderen, aan hun lichamelijke oefening en aan hun opleiding tot alle christelijke en maatschappelijke deugden. De onderwijzer onthoudt zich van iets te leeren, te doen of toe te laten wat strijdig is met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden (art. 42). — Elke gemeente voorziet in de kosten van haar l. o., voor zoover die niet komen ten laste van anderen of op andere wijze worden gevonden (art. 54). Het rijk vergoedt haar echter o. m. de jaarwedden der hoofden en der verplichte onderwijzers (art. 56), terwijl, indien een gemeente door de uitgaven tot een behoorlijke inrichting van haar l. o. vereischt, in verhouding tot haar middelen en andere uitgaven, onbillijk zou worden bezwaard, haar uit ’s Rijkskas tijdelijke subsidie kan worden verleend (art. 68). Onder eenige voorwaarden worden de kosten van instandhouding van bijz. scholen aan de besturen ervan uit de openbare kassen vergoed (art. 88). Ook de behoefte aan schoollokalen komt ten laste dier kassen (art. 72 en vv.).

— De onderwijzers genieten een jaarwedde volgens regelen, bij algem. maatregel van bestuur vast te stellen (artt. 30, 89). Zie voor hun pensioen artt. 46 en 111. — Het toezicht op het l. o. is, onder den betrokken minister, opgedragen aan hoofdinspecteurs, inspecteurs en schoolopzieners (art. 172). Aan elke openbare lagere school of aan openb. lag. scholen van dezelfde soort in een gemeente is een oudercommissie verbonden (art. 20). Het hoofd eener openb. sch. heeft de leiding eener klasse, behoudens vrijstelling door den min. (art. 27 al. 4). Er zal een volledige akte voor l. o. zijn (de hoofdacte vervalt) benevens voor onderwijzeressen een akte voorbereidend onderw. geldig ook voor de 2 laagste klassen der lag. school (artt. 133—135). Bovendien blijven er afzonderlijke akten voor de vakken vermeld onder k, l, m, n, p, r, s, t en u in art. 2 der Wet (art. 136).

— Zie ook ONDERWIJS.

< >