Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Krakau

betekenis & definitie

Krakau, oude hoofd- en kroningsstad der Poolsche koningen, in Galicië, Polen; 174.000 inw. (met de voorstad Podgorze ± 200.000 inw.), gelegen aan den Weichsel, waar deze rivier bevaarbaar wordt, en aan den zachtoploopenden Z.-rand van het Silezisch-Zuid-Poolsche heuvelland; door spoorwegen met boven-Silezië, Warschau, Lemberg en Hongarije verbonden. Het oude K. is door boulevards en plantsoenen, die in de plaats der vroegere vestingwerken gekomen zijn, gescheiden van de talrijke voorsteden, o. a. Stradom, Kleparz, het door de Joden bewoonde Kazimierz en aan den overkant van den Weichsel Podgorze. De stad wordt beheerscht door een hoog liggend Middeleeuwsch slot, waarbij zich ook de prachtige Gotische Kathedraal bevindt, waarin talrijke Poolsche koningen en helden begraven liggen. Door de Universiteit (in 1914 195 professoren en 3344 studenten) is K. altijd gebleven het geestelijk en wetenschappelijk middelpunt van de Poolsche natie.

Aan deze hoogeschool zijn verschillende wetenschappelijke inrichtingen verbonden, zooals de beroemde Jagelonenboekerij, enz. K. is de zetel van een bisschop; er wordt belangrijke transito-handel gedreven en ook is er eenige industrie. Van 1814 (Weener Congres) tot 1846 was K. een vrijstaat onder toezicht van Oostenrijk, Rusland en Pruisen. Wegens woelingen der Polen werd de stad in 1846 bij Oostenrijk geannexeerd; bij den vrede van Versailles in 1919 weer aan Polen toegewezen.

< >