Koerilen - Noordelijkste Japansche eilandenboog, tusschen Kamtsjatka en Jesso; groot 15.716 K.M.2 De voornaamste der 31 eilanden zijn van N. naar Z.: Paramoesjir, Simoesjir, Oeroep (Compagnie-eiland), Jetoroep (Stateneiland) en Koenasjiri. Zij bestaan uit bergland, waarop zich 23 vulkanen verheffen, waarvan 16 nog werken. De hoogste zijn de vulkaan van Alaid in het N.W. (2330 M.), en de Tsjiatsjija op Koenasjin (2255 M.). Veel heete bronnen. Aardbevingen komen veelvuldig voor.
Het gebergte is tot hoog met donkere naaldwouden bedekt; de hoogste toppen dragen eeuwige sneeuw. Direct ten O. van den eilandenboog daalt de zeebodem tot 8000 a 9000 M. af. Op de Zuidelijke eilanden wonen een duizendtal Aino’s; de overige worden nu en dan door visschers bezocht. De bodem bevat koper, ijzer, zwavel en salmiak. In 1634 werden de K. door den Nederlander de Vries ontdekt ; in 1875 werden zij door Rusland tegen Sachalin met Japan verruild. Administratief zijn zij met Jesso verbonden.