Klieren zonder uitvoerbuis - Op verschillende plaatsen in het lichaam komen bijzondere organen voor, die, wat hun bouw betreft, min of meer overeenkomst vertoonen met klieren, doch die in één opzicht daarvan verschillen, n.l. in het gemis van een uitvoerbuis. Terwijl een gewone klier door haar uitvoerbuis het product dat zij levert ook op een bepaalde plaats in het lichaam brengt, b.v. de speekselklieren het speeksel in den mond, is dit bij de klieren zonder uitvoerbuis natuurlijk niet mogelijk. Het product van die organen moet onmiddellijk in het bloed komen, dat de klieren omspoelt.
Hierdoor zal de werking dier geproduceerde stoffen ook niet een plaatselijke zijn, doch een algemeene, omdat zij door middel van het bloed ook door het geheele lichaam verspreid worden. Men kan zich ook denken, dat de genoemde organen er toe dienen, stoffen, die in het lichaam ontstaan en schadelijk zijn, uit het bloed op te nemen en te neutraliseeren.
De k. z. u. zijn organen, die voor een normale ontwikkeling en een normalen gang der stofwisseling absoluut noodzakelijk zijn, zij belmoren tot de gewichtigste organen van het lichaam. Men kent in het algemeen de scheikundige samenstelling van de stoffen, die zij in het lichaam brengen niet, in navolging van Starling worden deze stoffen hormonen genoemd. De k. z. u. zijn de volgende:
1) Schildklier. De schildklier of glandula thyreoidea ligt aan de voorzijde van den hals voor de luchtpijp en ter zijde daarvan, als een hoefijzervormig orgaan. Bij vele dieren bestaat zij uit twee zijdelings geplaatste kwabben. Bij mikroskopisch onderzoek blijkt de klier te bestaan uit een groot aantal gesloten holten, elk door een laag van cellen omkleed. Deze cellen produceeren een colloide stof, die in de holten wordt opgehoopt en zich vandaar uit in het bloed begeeft. De schildklier heeft op de normale ontwikkeling van het skelet en daardoor op den groei een zeer belangrijken invloed, zooals uit proeven, waarbij men bij jonge dieren de schildklier had verwijderd, gebleken is. Bij afwezigheid of bij abnorme functie van de schildklier tijdens den groei ontstaat een bepaalden vorm van dwerggroei, die met het kretinisme veel overeenstemming heeft. Verschillende ziektebeelden berusten op afwijkingen in de werking van de schildklier.
In vele dalen der hooggebergten (Alpen, Hymalaya, Cordilleras) komen vergrootingen van de schildklier voor, z.g. kropgezwellen, die door hun druk op de luchtpijp onaangenaam kunnen worden. Gedeeltelijke wegneming der klier kan dan verbetering brengen, nooit mag natuurlijk de geheele klier worden weggenomen, omdat het schildklierproduct, waarin zich jodium bevindt, onmisbaar voor het organisme is. Men vindt evenzoo meestal een vergrooting van de schildklier bij de ziekte van Basedow (zie BASEDOW, ZIEKTE VAN). Een aan de Basedowsche ziekte tegenovergesteld beeld geeft de ziekte, die een gevolg is van een verkleining en te geringe functie van de schildklier. Bij deze ziekte, het myxoedeem, wordt de opperhuid eigenaardig droog, staken de zweetklieren haar werking, vallen haren, nagels en tanden uit, en wordt het onderhuidsche vetweefsel eigenaardig vast en stug. De huid is strak en zonder rimpels over de onderlaag heen gespannen. De spraak is bemoeilijkt en langzamer, het denken gaat minder vlug, het geheugen is verzwakt. Uit dit beeld blijkt wel, van welken grooten invloed de abnormale functie van de schildklier is.
Van de werking, die de hormone van de schildklier op alle weefsels en organen van het lichaam heeft, wordt in de therapie veelvuldig gebruik gemaakt. Naast de genezing van ziekten, die op een te geringe functie of op afwezigheid der klier berusten past men schildklierpreparaten ook toe, daar waar men de oxydatie wil vermeerderen. Wanneer er een te overvloedige ophooping van vet aanwezig is, verdwijnt deze door toediening van thyreoidpreparaten.
2) Nevenschildklieren. Onmiddellijk tegen de schildklier aan liggen beiderzijds een paar kleine orgaantjes, ongeveer zoo groot als een erwt, de nevenschildklieren, gl. parathyreoïdeae, Hoewel zij uit hetzelfde epitheel ontstaan zijn als de schildklier, hebben zij toch een anderen bouw en ook een geheel andere functie. Zij bestaan uit een samenstel van celstrengen, waartusschen een groot aantal bloedvaten worden gevonden. De nevenschildklieren zijn voor het leven onmisbaar. Wanneer deze kleine schijnbaar onwezenlijke organen worden verwijderd treedt een ziektebeeld op, de tetanie, dat zeer snel met den dood eindigt.
3) Hypophyse of hersenaanhangsel. Tegen de onderzijde van de hersenen vindt men een klein boonvormig orgaan, dat uit twee deelen bestaat. De voorste helft is opgebouwd uit een aantal celstrengen, heeft dus den bouw van een k. z. n., de achterste helft bestaat uit een weefsel, dat min of meer op zenuwweefsel gelijkt. De funktie van de voorste helft houdt verband met den groei van het skelet. Wegneming van dit deel bij jonge dieren voert tot dwerggroei, ziekten van de hypophyse voeren tot reuzengroei. Wanneer zich bij den mensch een gezwel van de hypophyse ontwikkelt zien wij ook afwijkingen in het skelet optreden ; de epiphysen van de beenderen vergroeien laat met de diaphysen, de pijpbeenderen worden zeer lang, handen en voeten zeer groot (gigantisme).
De onderkaak ondergaat meestal vroegtijdig deze vergrooting, waardoor een zeer eigenaardig aspect optreedt. (Zie ACROMEGALIE). Wat de functie van de achterste helft betreft kan gezegd worden, dat hieruit een extract te bereiden is, dat een sterk vernauwenden invloed op de bloedvaten heeft. Ook op de weeënwerkdadigheid werkt het in, evenals op de zogafscheiding. De hypophyse is een onontbeerlijk orgaan. Wegneming voert in enkele dagen tot den dood.
4) Epiphyse. Op de middenhersenen rust een klein orgaan, dat vergelijkend anatomisch onderzocht blijkt een rudimentair gezichtsorgaan te zijn (parietaaloog). Ook dit orgaan vat men wel eens als een k. z. u. op, omdat men bij gezwellen ervan afwijkingen in het lichaam, voornamelijk in de geslachtsorganen, heeft waargenomen.
5) Een zeer belangrijke klier zonder uitvoerbuis is de bijnier gl. suprarenalis. Dit orgaan ligt als een kapje bovenop de nier, doch heeft daarmede absoluut niets te maken. Evenals de hypophyse is het een dubbelorgaan. Het bestaat uit een schors en een merg, die een geheel verschillende bouw en functie hebben. De schors bestaat uit een aantal strengen en ophoopingen van cellen, heeft dus een typischen klierbouw. Het schijnt, dat de schors een ontgiftend orgaan is voor stoffen, die tijdens de functie in de spieren optreden. De schors functioneert waarschijnlijk onafhankelijk van het merg. Het merg bestaat uit sympatische zenuwcellen, cellen die de eigenaardigheid hebben zich met chroomhoudende kleurstoffen sterk te kleuren en daarom chromaffine cellen worden genoemd.
Het merg produceert een goed bekende stof, de adrenaline. Deze stof brengt, in het bloed gekomen, een sterke stijging van den bloedsdruk te weeg door vernauwing van de bloedvaten. Zoowel voor de ontwikkeling als tijdens het leven is de bijnier een onontbeerlijk orgaan. Afwijkingen ervan bij het embryo gaan met misvormingen gepaard. Wegneming van de bijnier veroorzaakt in korten tijd den dood. Het eerst is de beteekenis der functie van de bijnier aangetoond door Addison, die bij een, later naar hem genoemd ziektebeeld (zie ADDISONSCHE ZIEKTE) regelmatig na den dood tuberculose van de bijnieren vond.
6) Geslachtsklieren. Zooals reeds in het artikel over de geslachtsorganen beschreven is, kan men in de geslachtsklier eigenlijk twee deelen onderscheiden, de geslachtscellen en de ophoopingen van cellen, die men te zamen puberteitskier noemt. Deze laatste nu vormen een k. z. u. De normale ontwikkeling, in hoofdzaak van de z.g. secundaire geslachtskenmerken, is geheel afhankelijk van deze klier. Wanneer zij abnormaal is aangelegd, ontwikkelen zich ook de uitwendige geslachtsorganen niet op de normale wijze. Na castratie treden afwijkingen in het lichaam op, die aan de wegneming der puberteitsklier te wijten zijn (zie CASTRATIE). Zie ook het artikel FEMINISEEREN.
7) Thymus. De thymus of zwezerik is een jeugdorgaan. Het wordt aangelegd uit hetzelfde epithelium als de schildklier, doch verkrijgt een geheel anderen bouw, het gelijkt op een lymphklier. Experimenteel heeft men aangetoond, dat na wegneming van de thymus het beenweefsel buigzamer wordt en de uitscheiding van kalkzouten met de urine en de faeces grooter. Bij normale ontwikkeling blijft de thymus bestaan tot in de puberteitsjaren, dan begint de klier langzamerhand kleiner te worden, totdat zij ten slotte zoo goed als geheel verdwenen is. In enkele gevallen blijft de thymus bestaan. Men heeft in sommige gevallen van plotselingen dood een aanwezigheid van een grooten thymus gevonden en brengt deze met de doodsoorzaak in verband (mors thymica).
Naast de nu opgesomde organen, wier uitsluitende functie daarin bestaat dat zij klieren zonder uitvoerbuis zijn, kan men andere stellen, die naast de uitscheiding van een product in een bepaalde holte ook nog een inwendige afscheiding hebben. Het best bekende van deze organen is het pancreas of alvleeschklier (zie BUIKORGANEN). Naast de afscheiding van het alvleeschsap in het darmkanaal heeft het pancreas een uitermate belangrijke inwendige afscheiding, die voor de suikerstofwisseling van het grootste belang is. Wegneming van het pancreas geeft een ernstige suikeruitscheiding in de urine en voert tot den dood. Sommige vormen van suikerziekte berusten op afwijkingen in het pancreas. Naast het pancreas moet ook de lever worden genoemd, als orgaan, dat voor de intermediaire stofwisseling van groot belang is.
Verscheidene van de klieren zonder uitvoerbuis zijn voor haar functie afhankelijk van het zenuwstelsel. Door prikkeling van de zenuwen (takken van de 10e hersenzenuw), die naar de schildklier gaan, kan men deze tot functie aanzetten. Naar de bijnier verloopen een groot aantal takken van het sympathische zenuwstelsel. De verschillende k. z. u. hangen onderling zonder twijfel samen in dien zin, dat de eene klier een invloed op de functie van anderen heeft. Zoo bestaat er een verband tussehen de functie van de schildklier en de bijnieren, tussehen de geslachtsklieren (puberteitsklier) en de schildklier, hypophyse en thymus. Na wegneming van de schildklier wordt de hypophyse duidelijk grooter. Alle klieren werken op die wijze samen tot verkrijging van een harmonische ontwikkeling van het geheele lichaam en een normale stofwisseling.