Kemiri-olie, - de zaadkernen van Aleurites moluccana den Kemiriboom (de schaduwplant van den muskaat-notenboom), bevatten 60— 66% olie, in O.-Indië kemiri-olie genoemd. In Europa heet zij Bankoelnotenolie. De inlanders schillen de zaden, stampen ze fijn, behandelen ze met damp van kokend water en persen ze vervolgens uit. In Europa wordt het zaad of éénmaal warm geperst of tweemaal, eerst koud, dan warm.
De koud geperste olie is lichtgeel van kleur en riekt en smaakt aangenaam ; de warm geperste is bruinachtig en walgelijk van reuk en smaak. De perskoek is onbruikbaar als veevoeder, doch vormt een uitstekende meststof met ongeveer 8 % stikstof en 3.6 % phosphorzuur. De olie, die bij gewone temperatuur een weinig vast vet afscheidt, is sterk drogend; zij kan de lijnolie vervangen als schildersolie en bij de vernisbereiding, evenzoo bij de zeepziederij. In Indië wordt zij als drogende olie gebruikt en ook als lampolie; ook worden wel de zaadkernen, aan een stok geregen, als fakkel gebruikt.