Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Kemink

betekenis & definitie

Kemink - (Dirk), grondlegger van de bekende en nog bestaande boekdrukkers- en uitgeversfirma Kemink en Zoon te Utrecht, werd in 1718 te Doesburg geboren en in 1753 als burger van Utrecht ingeschreven, waar hij zich als boekverkooper had gevestigd, aanvankelijk Achter het Stadhuis, later in de Schoutensteeg. Spoedig trad hij ook als drukker en uitgeve van meestal kleine populaire geschriften (Catechismus, Haneboek, Letter-Const, Werelts Cronykje, enz.) op, en gaf in deelgenootschap met anderen grootere werken uit. Het recht van uitgave der reeds een paar honderd jaar verschenen Utrechtsche almanak werd van de wed. J. J. van Poolsum aangekocht.

In 1776 werd zijn zoon Harmannus Hendrikus (geb. 1757, overl. 1832) in het niet onfortuinlijk werkende bedrijf opgenomen en dit onder den firmanaam D. K. en Zoon voortgezet, tot de vader in 1798 overleed en de zoon voortaan onder eigen naam zaken dreef. Laatstgenoemde werkte in 1811 met twee persen en omstreeks 7000 pond letteren betaalde aan arbeidsloon rond 1100 gulden ; in zijn winkel werden toen behalve papier en pennen voornamelijk school- en kerkboeken verkocht. Zijn zoon Nicolaas Dirk (geb. 1791, overl. 1859) trad in 1816 als deelgenoot op in de zich steeds meer uitbreidende zaak, welke inmiddels naar de Neude was verplaatst. Nic. Dirk nam in 1840 de ver maarde, sedert 1787 bestaande debietzaak met antiouariaat van Joh. Altheer over en betrok diens ruime perceelen aan het Domplein, waar de firma tot heden nog gevestigd is. Zijn zoon Herman Hendrik (geb. 1817, overl. 1861) genoot eene akademische opleiding en kreeg in 1840, na zijn promotie tot doctor in de klassieke letteren, aandeel in de nu zoo omvangrijke zaken. Onder diens zakelijke, wetenschappelijke en bovenal beginselvaste leiding verwierf de firma K. en Zoon haar vooraanstaande plaats in den Nederl. boekhandel en op uitgeversgebied. Door zijn reizen in het buitenland en het daar aanknoopen van betrekkingen kreeg ook het antiquariaat een grooten naam, en door de relaties en zijn vriendschappelijken omgang met geleerden werd het fonds één der beste en grootste van den lande.

Bovendien verwaarloosde Dr. H. H. de studie niet, zooals menig geschrift van zijn hand, voornamelijk op godgeleerd-geschiedkundig gebied, bewees. Na zijn vroegtijdigen dood ging het beheer der zaak in handen van zijn zwager, den Utr. geneesheer Dr. C. C. J. de Ridder, over, en na diens spoedig verscheiden in 1871 aan de weduwe van laatstgenoemde, gedurende de eerste twee jaar met medewerking van den vroegeren bediende C. van Bentum. Later, in 1880, gaf mevr. de wed.

J. M. de Ridder-Kemink de leiding aan haren zoon N. D. H. de Ridder over, die thans nog aan het hoofd van de aanzienlijke boekdrukkers- en uitgeversfirma Kemink en Zoon staat, terwijl de debietzaak en het antiouariaat aan C. H. E. Breijer werden verkocht en deze afdeelingen voortaan onder den naam van Kemink en Zoon’s Boekhandel gedreven, naar de Nieuwegracht werden verplaatst. Onder Breijer ging het antiquariaat, dat bij K. en Zn. reeds op den achtergrond was geraakt, geheel te niet, na eenigen tijd met behulp van den lateren Rotterdamschen gemeentebibliothecaris G. van Rijn te zijn uitgeoefend. Breijer overleed in 1898, waarna A. Oosthoek, met ingang van 1899 eigenaar van Ks en Zn’s boekhandel werd en daaraan allengs weer het algemeen wetenschappelijk karakter gaf, dat zij onder Dr. H. H. Kemink had verworven, doch onder Breijer eenigszins had verloren.

< >