Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Karn

betekenis & definitie

Karn - vat, waarin de melk of room gekarnd wordt om de boter er uit af te scheiden. Daar het karnen veel arbeid vordert, heeft men op allerlei wijze getracht het gemakkelijker te maken en korter te doen duren. Dit is oorzaak geweest, dat er tallooze typen van karns zijn ontstaan. Men kan onderscheiden karns bestaande uit een stilstaande ton met slagwerk en karns, waarbij het vat zelf in beweging wordt gebracht.

Tot de eerste behooren b.v. de stootkarn, welke in ons land op de boerderijen algemeen gebruikt werd; ze bestaat uit een staand houten vat, van boven iets nauwer dan aan den bodem, en den door het deksel stekenden karnpols, een dikken stok, waaraan een horizontaal liggend houten kruis of een van gaten voorziene schijf (de druif) bevestigd is. Bij het karnen wordt deze pols krachtig op en neer bewogen, waardoor het karnsel, de melk of room, aan heftige slagen wordt blootgesteld. In het fabriekmatig bedrijf worden meer karns met draaienden pols gebruikt (zie HOLSTEINSCHE KARN). Bij de karns met draaiende ton, valt het karnsel telkens tegen bodem en deksel van de ton of tegen slaglijsten, welke aan den wand zijn bevestigd. (Zie KARNKNEDER). De k. is bijna altijd van hout vervaardigd, waarvoor dan alleen dichte harde houtsoorten (b.v. teakhout) gebruikt kunnen worden. Een volledig overzicht van de historische ontwikkeling der karns in de verschillende landen geeft Benno Martiny, Kirne und Girbe, Berlijn 1895.

< >