Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Jehu

betekenis & definitie

Jehu - (Hebr. jê-hoe uit jô-hoe „Jahwe is het” ; vgl. JEZUA), koning van Israël (842—815 v.Chr.). Als generaal liet hij zich door de troepen tot koning uitroepen (zie ELISA) en bracht toen te Jizreël Joram van Israël, diens neef Ahazia van Juda en de koningin-weduwe Izebel om ’t leven. Daarna doodde hij alle nakomelingen van Omri en Achab en roeide zooveel mogelijk den Baälsdienst uit, op een wreede en verraderlijke wijze ; een eeuw later spreekt de diep-voelende profeet Hozea (1, 4) er met afkeer over; zie 2 Kon. 9 v. en RECHABIETEN. — J. zocht aansluiting bij Assyrië, dat Damaskus van ’t N. uit bedreigde ; later nam Hazaël bittere wraak op J. en diens zoon Joahas. Op de „zwarte obelisk” van Salmanassar staat afgebeeld en wordt vermeld hoe J. den Assyr. koning huldigt (842).

< >