Israëls (Isaac), Nederl. figuurschilder, zoon van Jozef Israëls, geb. 1865 te Amsterdam, met zijn ouders 1869 naar Den Haag. Vroeg ontwikkeld in den artistieken kring van zijn vader. Korten tijd ter opleiding op de Haagsche teeken-akademie, doch grootendeels auto-didact en vermijdend elke navolging van zijn vader. Nog jong gaf hij blijk van bijzondere begaafdheid, wat blijkt uit ’t op 16-jarigen leeftijd geschilderde meesterlijke portret van Mevrouw Enthoven en uit verschillende schilderijen van militaire onderwerpen.
Met groote aandacht en nauwkeurigheid, na zorgvuldige, uitvoerige studie zijn deze werken uitgevoerd. Toen reeds had I. voor ,,’t Vertrek der Kolonialen” (1882) op straat in Rotterdam studies gemaakt. Lectuur van Zola en ’t gevoel voor ’t reëele leven doen hem gaan naar de streken der grootindustrie, naar Charleroi, waar hij schetsen maakt, maar slechts kort. Dan in ’86 trekt hij evenals Breitner naar Amsterdam, volgt daar, doch slechts sporadisch, de naaktklasse aan de Akademie, maar werkt er vooral in zijn atelier in dezelfde woning, dikwijls naar dezelfde modellen als Breitner, en op straat. Daar schildert hij ’t stadsleven, op den Zeedijk, de grachten in de parken of in de danshuizen. Er ontstaan krijtteekeningen, aquarellen, schilderijen, van dienstmeisjes, fabrieksmeiden op de grachten, kinderen in ’t park, krabbels van bewegelijke figuren. De uitvoerige nauwkeurigheid verdween; door lijnen, door kleuren vooral noteert hij het typische en het bewegelijke met grooten waarheidszin. Dan ook in Scheveningen, daar in de lichte atmosfeer, luchtiger, fijnerr „de Ezelrijdende kinderen”.
In 1903 naar Parijs. Zooals hij in Amsterdam het typische vond in de oude volksbuurten, zoo in Parijs in de ateliers, de café’s, de boulevards, de parken. De gracieuse Parisienne, de naaimeisjes, modisten, mannequins worden zijn modellen. En van Parijs gaat hij eenige jaren later naar Londen, waar hem de Amazones en haar paarden boeien in Rotten Row, en de slanke Londensche schoonen, of de meisjes in de „Dancing School”, en ten slotte de neger-boksers in hun glanzende zwarte huid. Na een kort verblijf in Zwitserland, waar hij een eigen frisschen kijk op de Zwitsersche natuur geeft, keerde hij weer naar Den Haag terug, waar de jonge meisjes aan het Scheveningsche strand, de Indische bewoners van Den Haag, enkele Indische prinsen en gamelanspelers, hem tot nieuwe kleurige verbeeldingen lokten.
Een kunst, levend, spontaan, waar, gevend 't typische en bewegelijke, maar niet oppervlakkig; want al zijn de meeste figuren niet in alle onderdeelen geteekend, lijnen en toets geven al wat noodig is voor de expressie, die hij te geven verlangt. Veel ongeziene voorarbeid zit er achter. Uitgaande van de harmonische toon-schildering der Haagsche school, wordt hem de kleur steeds van meer waarde, en die kleur aldoor glanzender, meer doorgloeid van licht. Werken: Museum Mesdag, R. M. en Stedelijk Museum Amsterdam, enz.
Litt.: Elsevier’s Maandschrift Dec. 1916 door H. L. Berkenhoff; Onze Kunst, 1916, I.G.Marius; Alb. Plasschaert, 19de-eeuwsche Holl. schilderkunst.