Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hutcheson

betekenis & definitie

Hutcheson - (Francis), Eng. wijsgeer, 1694— 1747, hoogleeraar in de ethiek te Glasgow, gaat uit van Locke en Shaftesbury en wil de zedeleer grondvesten op de waarneming der werkelijke menschelijke natuur, waarin zich onloochenbaar naast de egoïstische ook sympathische gevoelens doen gelden. Er bestaat, in analogie met den aesthetischen smaak, een „zedelijke zin” (moral sense), die ook in niet-geloovigen werkzaam is en onafhankelijk is van theologische voorstellingen. De rede vervult in de zedelijkheid slechts een secundaire rol, n.l. bij de keuze der middelen ; het laatste doel van het handelen stelt steeds het gevoel, de gemoedsaandoening.

Hoofdwerken: Inquiry into the origin of our ideas of beauty and virtue (1725), Essay on the nature and conduct of the passions and affections (1728). Acht jaar na zijn dood verscheen zijn, door Lessing vertaald, System of moral philosophy (1755). Vgl. W. R. Scott, F. H. (1900).

< >