Hindoeïsme - is niet de naam voor een bepaalde religie, maar de aanduiding van een veelkleurig aggregaat van sekten en religieuse gemeenschappen, zooals die tot heden toe in Indië voorkomen. Het H. is de 3e groote faze in de religieuze ontwikkeling van Indië. De 1e is de eig. Vedische religie, de 2e het Brahmanisme.
Men zou het H. een soort kontra-reformatie kunnen noemen tegenover het Boeddhisme. Zooals de Roomsche kerk na het concilie van Trente zich gewijzigd herstelde, en op vele plaatsen het Protestantisme overwon, zoo herstelde zich bij het ineenzinken van het Boeddhisme in Indië, het gewijzigd Brahmanisme. Het wordt dan ook wel Neo-Brahmanisme genoemd. In het middelpunt van het H. staan de goden Visjnoe en Sjiva, van ouds bekend, maar nu verheven tot den rang van groote goden. Hun kultus wordt met de oude Brahmanen-leer verbonden tot een half pantheïstisch half theïstisch systeem. In de ontwikkeling en de populariteit van Visjnoe en Sjiva bleek hoezeer het Boeddhisme de behoefte aan persoonlijke goden had verwaarloosd. Door deze persoonlijke anthropomorfe goden had het H. vooral bij de groote massa een sterken voorsprong, terwijl de meer intellektueelen hun Brahmaspeculatie in het H. overdroegen en daarin bevrediging vonden. Dit aanpassingsvermogen van het H. verklaart mee zijn snellen groei.
Ook in het H. blijft Brahman zijn abstract karakter behouden; in het wereldbeloop grijpt hijzelf niet eigenhandig in, maar werkt er door bemiddeling van andere goden; kultus valt hem weinig ten deel; als oppergod staat hij feitelijk boven de goden, in ongenaakbare hoogte ; na de wereld te hebben geschapen, trok hij zich terug om straks na afloop der groote wereldperioden de nieuwe wereld te scheppen. Visjnoe is de onderhouder der wereld, welk werk hij doet door middel zijner avataren (nederdalingen) zoo vaak dat noodig is. Van de (meestal als 10 aangegeven) avataren is de belangrijkste de z.g. Krisjna-avatare, welks trekken sterke overeenkomst vertoont met N. T.-sche verhalen. Het Krisjnaïsme ontwikkelt een trek die allang in Indië sluimerde, zonder tot uiting te kunnen komen, de zgn. Bhakti-vroomheid: een verdieping en verinnerlijking tot echte gemoedsgodsdienst, die zich vooral in de Bhagavad-gita uitspreekt. Naast de verlossing door werken en door kennis (zie BRAHMANISME), treedt nu als gelijkwaardig de verlossing door Bhakti, waarin plaats is voor de genade en liefde van den aanbiddelijken Heer. Als 3e god treedt Sjiva op. In het systeem der drieheid is hij de Verdelger.
Hij is echter niet uitsluitend verdelger; zijn embleem, de fallus wijst op voortbrengend vermogen. Zijn kultus draagt dan ook een zinnelijk karakter en wordt gekenmerkt door allerlei vruchtbaarheids-magie. Deze drieheid wordt door priesterspeculaties op allerlei wijze voorgesteld en uitgewerkt, maar de groote massa blijft leven bij den enkelen anthropomorfen god of geest. De groote meerderheid der tallooze Indische sekten kan men Visjnoeieten of Sjivaieten noemen, maar men raakt daarmee niet wat hen eigenlijk kenmerkt en van elkander onderscheidt. Aan het Sjivaïsme hecht zich de grootendeels onzedelijke Sjaktidienst, d. i. de vereering van het vrouwelijk vruchtbaarheidspriuciep, dat geïnkarneerd is in een vrouwelijke godheid, vooral in Sjiva’s vrouw Kalt. Sedert de Mohammedaansche invasie in Indië zijn sommige sekten door den Islam beïnvloed, vooral de Sikhs en de volgelingen van Kabir. Een nieuwe geest brak zich baan tengevolge van Westersche invloeden, sedert het begin der 19e eeuw. In 1829 werd door den invloed van graaf Bentinck de weduwenverbranding onderdrukt, en de kindermoord bestreden.
Vooral Engelsche zendelingen werkten gunstig in de richting van zedenverzachting, en vonden steun bij ernstige en religieuze Indiërs als Rammohun Roy, den stichter van de Brahma-Samadj. Het hedendaagsch H. heeft vooral sociale beteekenis: de geloofsvoorstellingen zijn vrij en ongecontroleerd ; het handhaven der algemeen-geldende gebruiken beheerscht alles. Daardoor staat elk onderdeel van het particuliere en sociale leven onder de controle der religie, en wordt aan de zwakken en onwetenden geen andere eisch gesteld dan het houden van zekere gebruiken, waaraan de ontwikkelden geen waarde hechten, maar welker handhaving door de groote massa niet geringe paedagogische en sociale beteekenis heeft. — Over H. in den O.-I. Archipel, zie BOEDDHISME in den O.-I. A„ BRAHMANISME in den O.-I. A. en HINDOE-KOLONISATIE IN DEN O.-I. A.