Geyerstam (gustaaf) - Zweedsch schrijver, geb. 1858 in Vastmanland, overl. 1909, schreef romans, novellen, gedichten en tooneelstukken. In zijn eerste periode wordt G. getroffen door de tegenstelling van dat, wat is en wat schijnt. Hij heeft een pessimistisch oordeel over dat, wat anders schijnt dan het in werkelijkheid is, maar een optimistisch geloof in dat wat werkelijk is. Juist dat leven van schijn teekent G. dan bij voorkeur, een huwelijk, dat alleen nog voor de buitenwereld bestaat, een priester, die alleen om den broode niet afvallig wordt.
In zijn latere werken laat G. vooral de macht van de natuur zien en de geweldige oerkracht, die den Zweedschen boer op het land kunnen bezielen. G.’s laatste werken hebben een sterk mystiek karakter, de levenstragiek is voor hem, dat eigenlijk iedereen alleen staat. Gråkallt (ijskoud) 1883, Erik Grane 1885, Pastor Hallin 1887, Medusas hufvud (Ms. hoofd) 1895, een serie romans over de verhouding van man en vrouw in het huwelijk, Kampen om Kärlek 1896 (liefdestrijd), Äktenskapets komedie 1898 (huwelijkskomedie), Boken om lille-bror 1900 (het boek van kleine broer), Kvinnomakt 1901 (vrouwenmacht), Själarnaskamp (zielenstrijd), Farliga Makter 1905 (gevaarlijke machten), Den eviga Gåtan 1907 (het eeuwige raadsel).