Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

George I, keurvorst van hannover

betekenis & definitie

George I, keurvorst van hannover - werd in 1714 krachtens de Act of Settlement (1701. Zie GROOT-BRITTANNIË) koning van GrootBrittannië en Ierland. Populair is hij hier nooit geweest, daar hij de Eng. taal niet machtig was en weinig voelde voor Eng. zeden en gewoonten. !t Voorzitterschap van den ministerraad heeft hij dan ook niet bekleed, zoodat ’t onder hem de gewoonte werd dat een der min. als voorzitter (Prime Minister) optrad. (Zie WALPOLE). De regeering van G. B. liet hij over aan zijn min. en de welvaart, die zich in deze jaren begon te ontwikkelen in G. B., moet dan ook aan het werken van deze min. worden toegeschreven.

Hij had alleen oog voor de belangen van Hannover en bemoeide zich dan slechts met de Eur. politiek, wanneer deze in gevaar gebracht werd of indien zijn positie van koning werd aangetast. Zoo kocht hij in 1715 Bremen van Denemarken, teneinde daardoor Hannover een goede haven te verschaffen. Ten einde zijn heerschappij te handhaven, trad hij in 1717 toe tot een bondgenootschap met Frankrijk, den Duitschen keizer en later met de Republiek (zie QUADRUPLE ALLIANTIE) wanneer Alberoni pogingen aanwendt om de bepalingen van den vrede van Utrecht te doen wijzigen. Dit zat ook voor bij zijn toetreden tot ’t verbond van Herrenhausen, dat in 1725 gesloten werd met Pruisen en Frankrijk als tegenwicht tegen de coalitie van Spanje en Oostenrijk. In ’t binnenl. bestuur kwamen tijdens zijn regeering belangrijke wijzigingen. De zittingsduur van !t parlement werd van drie jaar tot zeven jaar verlengd (1716). De wetten, die door !t Eng. parlement waren aangenomen, zouden ook gelden voor Ierland (1719), terwijl aan de Iersche Katholieken !t actieve en !t passieve kiesrecht ontnomen werd (1727). G. stierf in 1727. — George II, geb. 1683 als zoon van G. I, volgde in 1727 zijn vader op.

Ook hij bemoeide zich weinig met de binn. pol. en had alleen oog voor de belangen van Hannover, welke hij in gevaar meende te zien door de machtsontwikkeling van Pruisen. Toen Frederik II den oorlog begon tegen Maria Theresia (1e Silezische Oorlog 1740 — 1742), beproefde G. een coalitie tegen Pruisen tot stand te brengen, welk voornemen hij liet varen na de overwinning van Frederik bij Mollwitz (April 1741). Hij trachtte toen bemiddelend op te treden tusschen Pruisen en Oostenrijk; wanneer dit eveneens mislukt neemt G. een afwachtende houding aan, waarbij hij de neutraliteit van Hannover erkend ziet door Frankrijk. Ondertusschen nam in Engeland de oorlogszuchtige stemming toe door de vorderingen der Franschen. In 1743 mengt de Eng. regeering zich in den oorlog en treedt G. op als aanvoerder van ’t pragmatieke leger (zie OOST.-SUCC. OORLOG), bestaande uit Eng., Hannoveranen, Hessen en Oostenr.

Hij wint den slag bij Dettingen (1743), maar weet er geen gebruik van te maken. De Fransche regeering had tot dusver de fictie volgehouden geen oorlog te voeren met Engeland, maar zet deze nu in 1744 (Maart) aan den kant door den oorlog aan Engeland te verklaren, nadat ze eenige maanden te voren Karel Eduard Stuart (the Young Pretender) als koning van Engeland had erkend (Oct. 1743). Ook nu nog lette G. voornamelijk op de belangen van Hannover in plaats van op die van G. B. Terwijl het voor G. B. de aangewezen politiek was om alle krachten in te spannen ten einde machtsuitbreiding van Frankrijk tegen te gaan en een vrede van Pruisen met Oostenrijk daaraan bevorderlijk kon zijn, wilde G. daarvan niet weten, maar was zijn doel vernietiging van den Pruisischen Staat, welks gebied in 1744 tot groot ongenoegen van G. vergroot was met Oost-Friesland. Wanneer evenwel de Fransche legers na de overwinning van Fontenoy (Mei 1745) de Zuid-Ned. binnenrukken en Karel Eduard Stuart in Schotland landt (Juli 1745), laat G. zijn antipathie tegen Pruisen varen en bevordert hij zelfs ’t tot stand komen van den vrede tusschen Pruisen en Oostenrijk. De inval van Karel Eduard had evenwel geen succes. Bij Culloden Moor werd zijn leger door den hertog van Cumberland, tweeden zoon van G., verslagen (April 1746), waarmede de Prot. opvolging in G. B. bevestigd was.

Nadat in 1748 de vrede van Aken een eind had gemaakt aan den Oost. Succ. oorlog, ontstonden er nieuwe moeilijkheden, die het bestaan van Hannover bedreigden. In 1754 was er een botsing gekomen tusschen bewoners van de Amerikaansche kolonie Virginia en Fransche troepen en de mogelijkheid bestond, dat dit een oorlog tusschen Engeland en Frankrijk ten gevolge zou hebben. G. deed daarom alle moeite Hannover voor een inval der Fransche troepen te beschermen. Hij deed aan Frederik II van Pruisen ’t voorstel in geval van oorlog tusschen Eng. en Frank.' niets tegen Hannover te ondernemen, waarvoor Pruisen in den beginne weinig voelde, maar waarin het ten slotte bewilligde (conventie van Westminster Jan. 1756), toen Rusl. een subsidiair verdrag sloot met Eng. (zie ZEVENJARIGE OORLOG), dat echter door Elisabeth van Rusland werd opgezegd, toen zij kennis kreeg van de overeenkomst tusschen Eng. en Pruisen, waarop Rusl. toetrad tot het verbond tusschen Frankr. en Oostenrijk (Maart 1756). Zoo waren Eng. en Pruisen op elkaar aangewezen in den grooten oorlog, die nu ontbrandt en die voor beiden een strijd om ’t bestaan was (zie ZEVENJARIGE ZEEEN LANDOORLOG). Het aandeel van Eng. aan den strijd op ’t vasteland was echter gering. In 1760, toen de oorlog het hoogtepunt bereikt had, stierf G. II.

— George III, geb. 1738, kleinzoon van G. II, volgde dezen in 1760 op. Hij aanvaardde de regeering met ’t voornemen een eind te maken aan den invloed der Whigs en zijn eigen macht te vestigen. In deze plannen werd hij gesteund door de Tories, terwijl ze bevorderd werden door de onderlinge verdeeldheid der Whigs. Hij koos zijn ministers naar eigen believen zonder te letten op de meerderheid in ’t parl. Toen echter de strijd met de Am. koloniën (zie NOORD-AMERIKAANSCHE VRIJH. OORLOG) voor Engeland slecht afliep, was hij genoodzaakt zijn streven naar machtsuitbreiding op te geven en terug te keeren naar het parl. stelsel (1782). Tijdens zijn regeering had G. B. ’t verlies te betreuren van de Noord-Am. bezittingen, waartegenover stond de uitbreiding van gebied in Voor-Indië (zie KOL. GESCH.

VAN GROOT-BRITTANN1Ë). Van 1783 af berustte de leiding van de regeering bij Will. Pitt; de koning kon zich met ’t oog op zijn geestestoestand niet steeds met de regeeringszaken bemoeien. Na 1788 kwamen de vlagen van krankzinnigheid veelvuldiger en van ft jaar 1811 af was G. buiten staat de regeering verder te voeren. Zijn zoon George trad toen als regent op (zie PITT; GROOT-BRITTANNIE, REVOLUTIE-OORLOGEN). G. stierf in 1820.

— George IV, geb. 1762, in 1811 regent geworden, aanvaardde de regeering in 1820. Wegens zijn leefwijze was hij zeer impopulair (zie CAROLINA VAN BRUNSWIJK). Op de regeering heeft hij geen invloed kunnen uitoefenen. Hij moest deze overlaten aan zijn min., waarvan de meest bekende zijn Peel, Canning, Huskisson en Wellington. Onder zijne regeering nam Engeland deel aan den Griekschen vrijheidsoorlog en trad het rijk op ten bate van de opgestane ZuidAm. koloniën. In ’t binn. best. ontstonden belangrijke veranderingen, doordat de Kath. gelijke rechten kregen als de Protestanten (Emancipation Act, zie GROOT-BRITTANNIE) en men in de handelspolitiek meer en meer neigde tot Vrijhandel. (Zie GROOT-BRITT ANNIE). Hij stierf in 1830.

— George V, geb. 1865, 2e zoon van Eduard VII, werd in 1892 door den dood van zijn ouderen broer Albert troonopvolger. In 1910 aanvaardde hij de regeering. Onder zijn bestuur kwam de Iersche kwestie meer naar voren, terwijl het Hooger Huis aanmerkelijk aan macht verloor (zie GROOT-BRITTANNIE). Onder hem nam G. B. deel aan den wereldoorlog.

< >