Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gaffel

betekenis & definitie

Gaffel - 1) (scheepv.) het rondhout, waaraan de vierkante langsscheepsche zeilen gevoerd worden. Van hout of licht plaatstaal aan het achtereinde verdunnend toeloopend, aan het vooreinde voorzien van de klauw, terwijl de noodige banden, oogbouten en schildpadden voor het tuig zijn aangebracht. Met de klauw steunt de gaffel tegen den snauwsmast, d. i. een geharpuisd dun rondhout, achter den mast rustende in een tegen den mast aangebrachten, ijzeren stoel. De gaffel hangt in hellenden stand aan klauween piekeval (zie fig.), en wordt zijdelings gesteund door de geerden, terwijl de bezaansgaffel bovendien nog een zwaanshals heeft (zie fig.) met schijfjes voor vluggelijnen.

2) (wapenk.), eene figuur gevormd uit den rechteren linkerschuinbalk en den paal, elk ter helfte van hun lengte genomen en elkaar in het schildhart ontmoetend, zoodat de geheele figuur een omgekeerde keper schijnt, door een paal ondersteund. Het wordt geacht een nabootsing te zijn van het pallium der bisschoppen, maar meer waarschijnlijk is de figuur ontstaan door eene onwillekeurige vereeniging der drie genoemde heraldische stukken. De gaffel kan verkort voorkomen (in ’t Engelsch shakefork) met de uiteinden een weinig gespitst.

Ook komt hij omgekeerd voor, n.l. de paal boven, de keper onder (in ’t Fransch pairle renversé).

Drie voorwerpen in de richting van den gaffel gerangschikt, noemt men gaffelsgewijs gerangschikt (posé en pairle).

< >