Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Fockema

betekenis & definitie

Fockema - (Daam), Nederl. rechtsgeleerde en letterkundige, geb 1771 te Dokkum, overl. te Leeuwarden 1855, studeerde te Groningen, was advocaat en notaris te Leeuwarden, werd 1802 Raadsheer in den Hove van Friesland, 1822—’30 en van ’31—43 lid van de Tweede Kamer. Het staatsleven moede, bedankte hij zoowel voor eene benoeming als lid van den Raad van State als voor die tot lid der Prov. Staten van Friesland. Werken: Iets betrekkelijk de afscheiding van het Zuiden en Noorden van de Nederlanden (1830); Proeven betrekkelijk de staatshuishouding in de Nederland (1834); Schetsen van de Friesche geschiedenis in het algemeen en wegens het strafregt in het bijzonder, van af 775 tot 1515 (3 dln. 1840 — 46).

Verder nog geschiedkundige bijdragen in „de Vrije Fries” (1840— ’51). F. was lid van het Friesche Genootschap en van de Mij. van Ned. Letterkunde.

< >