Filigra (i) n - de bewerking in de zilver-en goud-smeedkunst van meestal gekorrelden draad, diedoor buigen en omwinden tot opengewerktornament wordt gemaakt. Men kan zoowelplaatselijk met filigrainwerk versieren, als geheelevoorwerpen in deze techniek uitvoeren. Defiligrainkunst is zeer oud; reeds de vondsten teVetulonia en Narce brachten sieraden engouden spelden, fibulae, te voorschijn, die eenvolmaakte techniek der filigrain-goudsmeed-kunst bij de Etruriërs aanduiden. Ook de laat-Romeinsche goudsmeedindustrie heeft naastander vlechtwerkornament het filigrain aante wijzen.
Geen wonder, dat dus ook in deRenaissance, voornl. te Venetië diezelfde techniekweer tot bloei kwam. Trouwens men kan zeeigenlijk bij alle naties, vooral in de z.g. „volks-kunst” en „boerenkunst”, naspeuren en zaldan gewoonlijk bij de boerenbevolking hetdragen van sieraden in deze techniek aan-trefien (Holland (de z.g. „Zeeuwsche knoopen”,enz.), Spanje, Noorwegen, Ierland.) Ook Frankrijkheeft veel ziiverfiligrain gemaakt in de 17e eeuw,ook wel naar ontwerpen van Jean Bérain enBourdon. In de 19e eeuw leeft de filigrainkunstweer opnieuw op, nuinantiquiseerende richting;in de zestiger jaren in Italië vooral geleid doorCastellani en overgenomen in Denemarken enNoorwegen door goudsmeden als Christesen enMöller te Kopenhagen, Tottrup, te Christiania. —Litt.: Lehnert, Illustrierte Geschichte des Kunst-gewerbes.