Fichtelgebergte, minder gebergte, dan wel bergklomp, door het volk terecht Fichtelberg geheeten. Naar ligging en vorm is ’t de verbinding van Bohemer Woud met Thüringer en Frankenwoud en een brug naar het Saksisch Ertsgebergte. Een orographisch en hydrographisch middelpunt dus. Saale en Eger loopen van hier naar de Elbe, de Witte Main naar den Rijn en de Fichtelnaab naar den Donau.
Het F. is een hoogvlakte met lage bergruggen (Sneeuwberg 1053 M.), die in twee richtingen loopen: die van Bohemer W. en van Ertsgeb. Ze kruisen elkaar en sluiten zoo het groote bekken van Wunsiedel in, ’t belangrijkste plaatsje (5.900 inw.) van ’t geheele F. In hoofdzaak bestaat het gebergte uit Cambrische leien, waar graniet doorgebroken is. De zachte lei is het snelst verweerd en vormt de laagten, het harde graniet de ruggen, soms door verweering tot stapels steenblokken vervormd, wier muurachtige bouw, bijv. in de Kösseine een bijzondere aantrekkelijkheid voor toeristen oplevert. Voor een gebergte is de regenval gering: 100 c.M.; in ’t Oosten slechts 70 c.M. Dit komt, doordat het in lij ligt van Thüringer en Frankische W., ver van de zee en lager is dan de omringende gebergten. Het heeft een ruw hoogteklimaat: in Juni ligt op de hoogten nog sneeuw.
Dit hindert den landbouw. Op de bergruggen zijn dichte bosschen (Fichte = pijnboom); in de dalen moerassige weiden. Toch is de bevolking vrij dicht (100 inw. per K.M.2). Weverij en kolenbranden zijn belangrijk; ook wordt graniet bewerkt, ijzererts en goud gewonnen.