Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Episcopalisme

betekenis & definitie

Episcopalisme - beteekent eene theorie over de kerkinrichting.

1) In de geschiedenis van de R. K. Kerk treedt op een streng en een gematigd E., maar elk zonder kerkelijke autoriteit en algemeene erkenning. De grondgedachte van het E. is: de machtvolheid van den paus te beperken en het zwaartepunt van de kerkelijke macht te verleggen naar het episcopaat, weliswaar zoo, dat wel de afzonderlijke bisschop aan den paus onderworpen is, maar dat de bisschoppen tezamen of een algemeen concilie boven den paus staat en dat daarom ook van den paus geappelleerd kan worden op een algemeen concilie. Het strenge E. leende zulk een superioriteit van het algemeen concilie boven den paus onder alle omstandigheden en loochende principieel het oppergezag (= primatus jurisdictionis) van den paus over de geheele kerk. Het gematigde E. leerde, dat de paus slechts in bepaalde uitzonderingsgevallen (schisma, twijfel over de rechtmatigheid van den paus, persoonlijke ketterij van den paus) aan het algemeen concilie onderworpen was en dat bovendien de uitspraak van den paus in geloofszaken eerst na de toestemming van de kerk onherroepelijk was. Met het E. hangt innerlijk samen de scheiding van de pauselijke rechten in z.g. wezenlijke en onwezenlijke rechten, met het streven dat de kerk gerechtigd is, ook zonder toestemming des pausen de onwezenlijke rechten naar gelang van de behoeften van de kerk van de pauselijke waardigheid los te maken en deze weer toe te wijzen aan de andere leden der hiërarchie, als aan de vroegere en eigenlijke rechtmatige bezitters. Het E. kwam op tegen het einde der 13e eeuw, kwam vooral op de synoden van de 15e eeuw (Pisa, vooral Constanz en Basel) tot ontwikkeling; in Frankrijk moesten de Gallicaansche artikelen het E. invoeren; als aanhangers van deze theorie mogen voor Nederland genoemd worden Van Espen, voor Duitschland Nic.

Van Hontheim; het Emser Congres (1786) en de synode van Pistoja (1786) werden door het E. beheerscht. Wel verhieven de pausen telkens hun stem tegen het E., maar altijd weer vond het E. aanhangers onder de canonisten en zelfs bisschoppen (b.v. aartsbisschop Darboy van Parijs) tot het Vaticaansch concilie. Het E., nauw verwant met de conciliaire theorie is onjuist, omdat het primaat, het oppergezag des pausen, zooals het door de Schrift en Traditie geleerd wordt als de hoogste macht in de kerk, niet een nog hoogere macht boven zich kan hebben. Een vaststelling van de pauselijke rechten kan ook nooit geschieden volgens hun ontwikkeling in een bepaalden tijd, maar de paus moet steeds al die rechten hebben, die aan het primaat beantwoorden. Het E. is veroordeeld door het Vaticaansch concilie, hetwelk leert, dat de paus het opperhoofd is van geheel de kerk. Zie PAUS, PRIMAAT.

2) Bij de Protestanten geeft het E. aan het jus circa sacra (= recht op kerkelijk bestuur) der wereldlijke vorsten een leerstellige motiveering en omgrenzing: een theorie, hierin bestaande, dat de wereldlijke vorst als juridisch opvolger van de bisschoppen van vóór de reformatie is te beschouwen en hij derhalve een dubbel bestuur (wereldlijk en geestelijk) heeft.

< >