En-Noekra - (Arab. „de holte”), hedendaagsche naam voor het gebied, dat oudtijds Basan heette (Basanitis, Basatanaea): het N. gedeelte v. h. gebied ten O. v. den Jordaan en wel dat deel v. h. Haurân-land, dat tuss. d. Hermon en d. Jabbok ligt. Noch naar ’t W. (zie GESUR en MAÄCHA), noch naar ’t 0., waar Basan in de Syrisch-Arab. woestijn overgaat, zijn de grenzen scherp bepaald geweest; soms wordt het als een onderdeel van Gilead, dan weer als een daarnaast staand gebied beschouwd. Dit geheele gedeelte v. h. Overjordaansche is vulkanisch geweest (zie GOMORRA en SODOM); aan den W. rand bevinden zich, evenals in ’t O. deel (Haurân), tal van uitgedoofde kraters; vandaar de huidige naam, die de diepten en keteldalen aanduidt. De roodbruine humus, afkomstig uit de verweerde lava, maakt deze heuvelachtige hoogvlakte buitengewoon vruchtbaar (Hebr. bâsjân, Arab. bathna = „steenloos, vruchtbaar terrein”); het is de korenschuur voor de omliggende landen; het werd reeds in de oudheid geroemd wegens de schoone eikenwouden (vooral op de W. hellingen), Jes. 2: 13, Zach. 11: 2; ook wegens de vette weiden en de sterke stieren en koeien, vgl.
Ps. 22 : 13; Amos 4 : 1. Er worden, vooral in Haurân, talrijke goed bewaarde ruïnen gevonden van een eigenaardigen bouwtrant, van de onderaardsche woningen en de overwelfde waterreservoirs af, tot de tempels, theaters en triomfbogen uit den Romeinschen tijd toe. — Voor het eerst wordt Basan (in ’t voorbijgaan) genoemd in de El-Amarnabrieven (14de eeuw v. Chr.). De overlevering aangaande Og, koning v. B. (Rum. 21 : 33; Deut. 3 : 1-14), bevat legendarische bestanddeelen, misschien is Og geen histor. maar een mytholog. gestalte. Het is niet uit te maken hoever de Israëliet. heerschappij zich hier heeft uitgestrekt (vgl. HAWWÔT-JAIR en MACHIR); onder David en Salomo (10de eeuw) wordt slechts Argob, de streek bij het meer v. Galilea, genoemd (1 Kon. 4 : 13). Onder Jehu (842-815) wordt Basan in bezit genomen door de Arameërs van Damaskus (2 Kon. 10 : 33). Na de „Babyl. ballingschap” woonden er slechts weinig Joden. Tijdens de Romeinsche overheersching hielden veel roofzuchtige nomaden er zich op. — Bekend is de stad: Astarôth (Joz. 9 : 10) of Astarôth-Karmain (Gen. 14 : 5; „de gehoornde Astarte’s”), vlgs. sommigen te vereenzelvigen met Bosra 2); niet ver vandaar bevindt zich „de rotssteen van Job”, een gedenksteen ter eere v. Ramses II. Voorts stad Edrei, de tweede residentie van Og, met een soort onderaardsch doolhof in den lavasteen, een heele stad met straten en marktplein; vgl. ELEUTHEROPOLIS.