Elam - Een zeer oude kultuurstaat, ten O. v. Babylonië. E. is grootendeels bergland, het zwaartepunt ligt in ’t stroomgebied van den Eulaeus (Oelaj, thans Karoen) en den Choaspes (Oeknoe, thans Kerchâ); hoofdstad was Susa (ruïnen 30 K.M. ten Z.W. van Dizfoel), in het landschap Ansjan. In de Sumer. teksten heet E. Nim = „hoog (land), bergland”, Babyl. Elamtoe, Grieksch Elymaïs; de inheemsche naam luidde Hatamti (niet Hapirti), bij de Perzen Oevâdja, thans Choezistân, met ’t gebergte ten N. en ten 0. De bevolking was niet Semietisch, maar evenmin Sumerisch of Kosseesch.
Waarsch. zijn de Elamieten van Centraal-Azië uit in het latere E. (dat toen reeds onder Sumer. invloed stond) binnengedrongen, in ieder geval geruimen tijd vóór 3000 v. Chr., en hebben daar toen hun eigenaardige kultuur ontwikkeld, onder invloed van de Babyl. kultuur. Toch bewaarden zij een groote zelfstandigheid: de oudste Elamiet. documenten zijn geschreven niet in ’t Babyl., maar in ’t Elamiet. Later is dit zgn. Susisch de taal van de „2de schriftsoort” van de groote Darius-inscriptie te Bisoetoen. Het spijkerschrift hebben zij van de Sumeriërs overgenomen, maar geheel zelfstandig verder ontwikkeld. Hun hoogstaande kultuur, wier groot belang steeds meer blijkt, is, vooral door de zeer succesvolle Fransche opgravingen te Susa, voor ons wat meer toegankelijk geworden. Voordien waren bijna alleen de Bab.-Ass. gegevens bekend; nu zijn er een menigte Elamiet. inscripties gevonden, welke tegenwoordig door enkele geleerden ontcijferd worden. Reeds in de vroegste tijden vernemen wij van botsingen tusschen Babylonië en E., zijn erfvijand: E-anna-toem van Lagasj (3000 v. Chr.) spreekt, op zijn gierstele, van aanvallen der Elam.,door hem afgeweerd.
Entemena (2900) evenzoo. Sargon I van Akkad (2775) onderwerpt de verschillende Elamiet. vorstendommen; ook zijn opvolgers heerschen over E. Narâm-Sin (2750) sluit een verbond met E.; dit verdrag is teruggevonden, het is ’t oudste Elamiet. document, dus ook daarom van groot belang; voorts ook, omdat er uit blijkt, dat E. reeds in dezen tijd een machtige kultuurstaat is. Narâm-Sin heerscht over E.; tijdens de koningen van Akkad is E. eigl. een provincie van hun rijk, bestuurd door patesi’s. Goedea (2600) van Lagasj overwint Ansjan. Maar al dra weet E. zich vrij te vechten; Basja-Sjoesjinak (2600) van E. noemt zich: „de machtige koning, die de heerschappij over de vier werelddeelen ontving”. Hij maakt dus aanspraak op wereldheerschappij. Het is apriori waarsch., dat zoo’n staat zich ver in O.richting zal hebben uitgestrekt. E. was niet slechts de bufferstaat voor Babylonië tegen de aanvallen der binnendringende volksstammen uit Centraal-Azië; maar het was tevens de verbindende kultuurstaat, die Babyl. en verdere „Westersche” handelsproducten en kultuurinvloeden naar het verre O. (Engelsch Indië enz.?) overbracht.
De oude verkeerslijnen tuss. W. en O.-Azië liepen over E. Over oorlogen van E.tegen O. naburen spreken onze Bab.-Ass. bronnen nog niet. Misschien geven de inheemsch-Elamiet. teksten later eenig licht over die hoogst interessante vragen. Na Basja-Sjoesjinak (2500) verzwakt de macht van E.; dit wordt weer een deel van ’t rijk van Sumer en Akkad, onder Doengi (2450)(zie OER). Doengi verwoest Ansjan, maar een zijner opvolgers Ibi-Sin (laatste koning van Oer; 2350) wordt door de Elamieten gevangen genomen. E.’s macht neemt toe; Koetir-Nachoendi (2280) doet een krachtigen aanval op Babylonië, plundert Oeroek en brengt het beeld der godin Nanâ weg naar Susa (door Assurbani-pal teruggebracht). Niet lang daarna weten de Elamieten zich meester te maken van den troon van Larsa: Koedoer-Maboek (2150), koning van E., die zich ook de heerschappij over het „Westland” Amoerroe (zie AMORIETEN) toeschrijft (vgl. Gen. 14!) plaatst zijn beide zonen Arad-Sin (zie ARIOCH) en Rim-Sin achtereenvolgens op den troon van Larsa.
Rim-Sin (2130), spoedig een zelfstandig vorst, heerscht een poos ook over N. Babylonië en daarmee over Voor-Azië tot aan de Middellandsche Zee; Hammoerapi is een tijdlang zijn vazal geweest. Zie verder KEDOR-LAOMER. 2000 jaar vóór de Perzische macht heeft E.’s koning van uit Susa Voor-Azië bestuurd. — Maar al spoedig overwint Hammoerapi Rim-Sin (2090), E.’s heerschappij is gebroken. Nu gaat E. zijn eigen weg en ontwikkelt zich zelfstandig; het contact met Babylonië is, gedurende een 8-tal eeuwen, opgeheven; onze bronnen zwijgen in dien tijd over E. Eerst ± 1300 wordt de Kosseesche koning van Babel, Koerigalzoe, door E. aangevallen, maar hij weet den vijand terug te dringen en zelfs Susa te veroveren. Toch heeft Bab. telkens v.d. Elamieten te lijden; Nebukadrezar I (± 1150) heeft weer succes en poogt E.’s macht te breken. Vergeefs; ± 1000 zit weer een Elamiet als koning op Bab.’s troon. Daarna regeeren Chaldeesche vorsten in Bab., misschien met eenigen steun van E. Krachtig is die bemoeiing van E. met Babel niet geweest. Want Salmanassar III (860-825) van Assyrië verovert Bab. (851) en ondervindt geen tegenstand van E. In diezelfde richting wijst misschien ’t feit dat Salm. toen huldigingsgeschenken ontvangt uit Baktrië en Indië, nl. tweebultige kameelen en Indische olifanten; wellicht zoekt dus Indië aanraking met Babylonië (Assyrië) over E. héén, E. is op dit oogenblik een weinig beteekenende tusschenschakel tusschen de kultuurlanden van W.- en O.-Azië. Maar spoedig wordt E. weer sterker (en dientengevolge is Indië weer geïsoleerd, tot Alexander d. Gr. toe): in de Babylonische Kroniek wordt telkens melding gemaakt van E. Bij de worsteling tuss. de Ass. koningen eenerzijds en de Chaldeesche vorsten en Babyl. hiërarchische nationalisten anderzijds, staat E. steeds, openlijk of in ’t verborgen, tegenover Assyrië.
Sargon wordt in 721 bij Dêr, de grensstad bij E., verslagen; hij weet echter zijn verbonden vijanden te scheiden en onderwerpt hen (710) den een na den ander. In 703 strijden echter de Elam. en de Babyl. troepen gezamenlijk tegen Sanherib. Een vlootexpeditie tegen E. ondernomen (694), mislukt geheel; zelfs wordt Sanherib’s zoon bij een Elamiet. inval in N.-Babylonië gevangen genomen. Kort daarop breekt echter in E. een revolutie uit; van 692-689 is Oemmân-Menanoe koning van E., een krachtig bestrijder van Assyrië. Door den hevigen slag bij Chaloele aan den Tigris wordt Sanherib’s poging om Babel te nemen verijdeld (691).In 689 wordt Oemmân-Menanoe door een beroerte getroffen, en dan pas slaagt Sanh. er in, Babel te verwoesten (Oemm. sterft spoedig daarna). — Tijdens Assarhaddon’s regeering doen E.’s koningen eenige pogingen tot toenadering: godenbeelden van Akkad worden door Oertakoe, koning van E., teruggezonden enz. Maar na diens dood (669) begint de oude vijandschap opnieuw. Een aanval van E. op N.-Babylonië wordt door Assur-bâni-pal (669-626) teruggeslagen. In 665 vermoordt de usurpator Tep-Hoembân de koninklijke bloedverwanten en „zet zich als een duivel op den troon”; niet ver van Susa wordt hij, aan den oever van den Eulaeus, verslagen en gedood.
De volgende koningen van E. kiezen partij tegen Assur-bâni-pal in zijn verwoeden strijd tegen zijn „boozen broeder” Samas-soem-oekin, koning van Babel. Na eenige jaren van burgeroorlog en buitenlandschen strijd wordt Susa door de Assyriërs veroverd en verbrand (640). E.’s heerschappij was voor goed uit. Het land was, door de vernietiging van de staatkundige en militaire macht,een gereede prooi voor de reeds opdringende Meden en Perzen. (Zoo hebben de Assyriërs ook in ’t N., in Armenië, door vernietiging van den bufferstaat Oerartoe, den toegang opengesteld voor de Indogermaansche invasie). Het land van E. wordt nu de zetel der Perzische heerschappij. — Vlgs. sommigen heeft Jeremia 49, 34vv. betrekking op een verovering van Susa door de Perzen. — Eerst Assur-bâni-pal, die E. goed overwonnen heeft, kan Samaritaansche ballingen naar E. laten overbrengen („Asnappar”: Ezra 4, 9).
In het Oude Test. worden de Elamieten geteekend als een krijgshaftig volk (goede boogschutters), maar ten ondergang gewijd of ook reeds ten onder gegaan. Zie Jes. 22,6; Jer. 25,25; 49,34-39; Ezech. 32,34. Onder Cyrus, als E. een deel vormt van het Medisch-Perzisch rijk (550), beteekent de uitdrukking „E. en Medië” (Jes. 21,2) zooveel als „Perzië”; Israël is er verstrooid (Jes. 11,11). — Over den godsdienst van E. is voorloopig nog weinig bekend. De goden werden in tempels èn in heilige wouden vereerd; dit laatste kwam bij de Babyloniërs en Assyriërs niet voor, des te meer viel ’t hun op. — Over het „Institutum Elamiticum” te Amsterdam, zie VAN GELDEREN (C.).