Dyserinck (johannes), - Nederl. godgeleerde en letterkundige, geb. 1835 te Haarlem, overl. 1912 te Baarn, studeerde te Amsterdam en te Leiden in de theologie, werd Doopsgezind leeraar te Helder (1861), Vlissingen (1879) en Rotterdam (1884-1901), leefde als emeritus-predikant van 1901-’12 in den Haag en daarna in Baarn. Gedurende zijn 40-jarigen dienst en ook daarna was het de studie der kunst, die volgens zijn eigen getuigenis hem steeds hielp, om zich op te frisschen. Aan dien kunstzin zijn tal van artikelen te danken; o. a. De Nachtwacht van Rembrandt (Gids, 1890); de Schuttersmaaltijd van van der Helst (Gids. 1891) en Het stuk met de vier Doelheeren (Oud-Holland, 1893). Als godsdienstleraar gaf hij behalve drie bundels Godsdienstige Overdenkingen (1868, 1869 en 1908), die jarenlang bij de Kon.
Ned. Marine als leesboek bleven ingevoerd, uit het Hebreeuwsch vertaald: Het Boek der psalmen (1877); Het Boek der spreuken (’83); De Klaagliederen (’92) en uit het Grieksch (met Dr. Matthes) De Spreuken van Jezus Sirach (1908), alsmede artikelen over De vrijstelling van den eed voor de Doopsgezinden (Gids 1882); De weerloosheid volgens de Doopsgegezinden (Gids ’91); Het vraagstuk der onsterfelijkheid (Tijdspiegel 1901). Maar meer dan door eenig werk maakte Dyserinck zich naam door zijn letterkundigen arbeid, als „Speurhond” snuffelende naar wetenswaardige bijzonderheden uit het leven en werken van Betje Wolff en Aagje Deken en van auteurs van om en bij 1830, bij welken arbeid hij toonde bijzonder aanleg voor biograaf en veel talent als criticus te bezitten. Ook door het houden van lezingen, het onthullen van gedenksteenen, waarmee tentoonstellingen gepaard gingen voor Bellamy in Vlissingen, voor Wolff en Deken eveneens in Vlissingen, voor Toussaint in Alkmaar poogde hij onze natie tot liefde voor land en volk op te wekken.
Van zijn letterkundige geschriften zijn de voornaamste: Levensbericht van Mr. Hugo Beyerman (1871); Vondels sterfdag na twee eeuwen gevierd (1879); Ter nagedachtenis van Jacobus Bellamy (’81); Hildebrand's Camera Obscura (’82); Van en Over Betje Wolff (Gids ’82, ’84, ’92); Nicolaas Beets (1903); Brieven van Wolff en Deken (1904); Herinneringen aan Nic. Beets in woord en beeld (1904); Alexander Verheul (1907): De medewerkers van Klikspaan (1908); F. Haverschmidt (1908); Levens- en karakterschets van Mevrouw Bosboom-Toussaint (1911); Een valsche Toussaint (Gids 1912). — D. was ridder van den Ned. Leeuw; Dr. honoris causa in de theologie; lid van de Mij. van Nederl. Letterkunde, van het Provinciaal Utrechtsch genootschap e. d.