Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dvorák

betekenis & definitie

Dvorák - (Anton), geb. 1841 te Nelahozeves (Bohemen),overl. 1904 te Praag, een der grootste toonkunstenaars van het zoo muzikale Bohemen. Zoon van een herbergier, en bestemd slager te worden, wist D. toch door te zetten,dat hij muzikant zou worden. Om in zijn onderhoud te voorzien, speelde hij viool in een orkestje, maar studeerde daarnaast vlijtig en met vrucht. Zoodoende bereikte D. het, dat hij in 1862 als altist in de opera werd aangesteld.

In 1873 trok de uitvoering van eene hymne de aandacht; zij bezorgde hem eene staatstoelage voor verschillende jaren. Zijn roem als componist verbreidde zich met groote snelheid, en men mag beweren, dat D. een der meest gespeelde componisten van de tweede helft der negentiende eeuw is geweest. Zijne muziek heeft een typisch karakter, zij is ontsprongen aan het nationale Boheemsche volkslied, en ontleent daaraan eene groote frischheid en onbevangenheid; aan de andere zijde is eene lichte neiging tot het banale niet te loochenen.

In het laatst van zijn leven ging D., die aanvankelijk tot de gematigd-vooruitstrevende richting behoorde, naar de impressionistische partij over; hij schreef toen voornamelijk programma-muziek en ging vaak veel te ver in het muzikaal weergeven van concrete gebeurtenissen. Juist die werken zijn dan ook het eerst vergeten.

D., die zeer geprotegeerd werd door Brahms en v. Bülow, doceerde aanvankelijk compositieleer aan het Conserv. te Praag; ging 1892 naar NewYork om het directoraat van het National Conservatory te aanvaarden, maar keerde in 1895 naar Praag terug. D. heeft zich als componist op elk gebied bewogen; zijne symphonieën en zijne kamermuziek behooren tot zijne beste werken.

< >