Drieëenheid (voorstelling der —) - De voorstelling der Drieëenheid vangt in de 4e en 5e eeuw aan met de voorstelling van de parallele verschijningen in het Oude Testament: Abraham, die de drie Engelen begroet en hen ter maaltijd noodt. Daarna verschijnen Vader, Zoon en H. Geest afzonderlijk van elkaar (Mozaïek Capua 8e eeuw); in de kerkaanleg met drie apsiden ziet men eveneens, hoewel ten onrechte, een gewilde symboliek. De voorstelling in menschelijke gedaante wordt eerst meer algemeen in de 10e eeuw; in dezen tijd vormt men ook de groep. De drie personen zitten naast elkaar en zijn nu eens zeer verschillend, dan weer nagenoeg gelijk, al naar mate men meer den nadruk op de éénheid of de drievoudigheid wil leggen.
Later, 15e eeuw, treedt nog grooter verscheidenheid op: God, de Vader, wordt met de keizerskroon voorgesteld, Zoon en H. Geest gelijken nog zeer op elkaar. Soms verschijnt ook de H. Geest als duif boven het hoofd van Maria met het Kind. Reeds in de twaalfde eeuw, en nog veel later, vooral in de 15e en 16e eeuw, vindt men voorstellingen, waardoor de Drieëenheid wordt voorgesteld met drievoudig gezicht, drie bovenlichamen en drie hoofden. — Goddelijk wordt echter in den lateren tijd de Drieëenheid afgebeeld door den Zoon aan het kruis, waarboven de duif zweeft, terwijl hoog in de wolken God, de Vader, verschijnt of door God, den Vader, gezeten op een troon of op den regenboog, die met beide handen het kruis vasthoudt, waaraan Christus hangt, terwijl de H. Geest, in de gedaante van de duif, zweeft tusschen den mond van God en het hoofd van Christus, of op andere eenigszins afwijkende wijze. Dikwijls is ook de voorstelling der Drieëenheid verbonden met die der Kroning van Maria. — Litt.: Vgl. Detzel, Christliche lkonographie, Freiburg i. B. 1894 en Kraus, Realencyclopaedie, usw.