Doubs (2), - dep. van Frankrijk, groot 5260 K.M.2, 300.000 inw. Het is gevormd uit een gedeelte van het oude graafschap Franche-Comté en het Wurttembergsche graafschap Mompelgard (Montbéliard). Hoofdplaats is Besançon. Het dep. bestaat bijna geheel uit Jurakalk.
In de buurt van de Zwitsersche grens vindt men een tot de Zwitsersche Jura behoorend ketengebergte (de „montagne”, hoogste top de Mont d’Or, 1463 M.) met langgestrekte bergruggen, zonder scherpe vormen, gescheiden door breede lengtedalen („Combes”). Het grootste gedeelte bestaat echter uit een tafelland, dat terrasvormig naar de Saóne-vlakte afdaalt (de Montagne moyenne). In het N.W. is dit plateau weer door een langgestrekte keten (Montagne de Lomont, 837 M.) begrensd. In dit kalkgebied komen talrijke z.g. karstverschijnselen voor: onderaardsche rivierloopen, grotten, aan alle kanten afgesloten, onderaards afwaterende dalen, vaak met meren of veenmoerassen opgevuld, enz. Het klimaat is ruw en regenachtig; groene weiden en sombere naaldwouden wisselen met kale rotsen af. Vruchtbaar is dit gebied niet. Daarentegen strekt zich aan den N.W. voet van het Juragebied, tusschen Doubs en Ognon, een hoogst vruchtbare landstreek uit, waar de bodem uit mergel (lias en keuper) bestaat. De hoofdrivier is de Doubs.
De bevolking leeft op het plateau hoofdzakelijk van veeteelt (runderen en goede paarden; belangrijke kaasbereiding); ook worden wat gerst, haver en rogge verbouwd; in de randzône heeft men ook tarwe- en wijnbouw. De bosschen leveren hout. Zeer belangrijk is de horloge-industrie; de onderdeelen worden in de verspreide boerderijen vervaardigd, die vooral te Besançon in elkaar worden gezet. Van mineralen worden vooral ijzer en bouwsteen gewonnen.