Cynici - Cynische wijsgeeren. Hoofd dezer secte was Sokrates’ leerling Antisthenes, onderwijzende in het gymnasium Cynosarges. De naam Cynicus, hiervan afgeleid, staat waarschijnlijk ook in verband met cyon (kuón), hond, bij de Grieken een schaamteloos wezen aanduidend (evenals bij ons ezel = domoor).
Want in hun streven om volkomen „natuurlijk” te zijn, zich vrij te maken van alle uit verfijnde kultuur ontstane behoeften, zich onafhankelijk te toonen van menschelijke oordeelen en conventies, overtraden de Cynici dikwijls opzettelijk in taal en gedrag de regels van fatsoen en goede manieren. Vandaar nu nog cynisme = een niet ontzien van een anders gevoel van fatsoen, schaamte en eerbied. De beroemdste oudere C. waren: Diogenes, Krates en diens vrouw Hipparchia, Bion v. Borysthenes, Menippos. Door de Stoa een poos verdrongen, herleefde de Cynische sekte in den keizertijd. (Demonax, Peregrinos Proteus, door Lucianus behandeld).