Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Consul

betekenis & definitie

Consul - langen tijd bij de Romeinen titel van den hoogsten staatsdienaar. Na de verdrijving der koningen in 510 v. C. werden als hoogste overheid twee c. gekozen, welke eerst praetor (praeitor) of iudex en later (’t eerst 449 v. C.) c. genoemd werden en slechts één jaar regeerden, waardoor men de gelegenheid tot machtsmisbruik zocht te beperken. Aanvankelijk waren alleen patriciërs voor dit ambt verkiesbaar. Door de wet Licinia Sextia in 367 v. C. werden ten slotte ook plebejers toegelaten.

Men moest 43 jaren oud zijn. De keuze had plaats in de comitia centuriata, verscheidene maanden vóór de aanvaarding van het ambt, tot welken tijd de benoemden consules designati heetten. De dag der aanvaarding was sedert 154 v. C. in den regel 1 Jan., vóór dien tijd verschillend, October, Augustus, Maart. In de eerste dagen van hun ambt bezwoeren de c. de wetten, evenzoo deden zij op het einde des jaars den eed niets tegen de wetten verricht te hebben. Kwam er een c. vóór den afloop van zijn ambt te sterven, dan liet de ander in de comitia een nieuwen verkiezen, suffectus geheeten. De onderscheidingsteekenen van het ambt waren: de toga praetexta (met een purperen rand), de sella curulis en 12 lictors met de fasces. Tot hunne bediening behoorde:

1) de oproeping en de leiding van den senaat en van de comitia, alsmede de uitvoering der genomen besluiten;
2) het opperbevel in den oorlog (imperium) en het recht om een leger te werven, benevens het recht over leven en dood gedurende den oorlog. Gelijk zij in den oorlog provinciën veroverden, zoo bestuurden zij die ook in den vrede; toen Rome buiten Italië nog geene provinciën bezat, was de eene consul aan het hoofd van het leger, de andere bleef te Rome, wat door het lot of ook wel door het volk en den senaat beslist werd;
3) het ambt van den hoogsten rechter tot aan de instelling der praetuur (367 v. C.);
4) het oppertoezicht over de financiën en het bewaren van den sleutel der schatkist. Vóórdat er censors benoemd werden, hielden de c. den census, enz.;
5) vertegenwoordiging van den staat naar buiten, inleiding van vreemde gezanten, het sluiten van verdragen met vreemde vorsten en volken;
6) het recht om edicten uit te vaardigen over zaken, die tot hunne ambtsbediening behoorden. De beperking van de macht der consuls door het recht van provocatie, door de intercessie der tribunen en door den senaat kon in geval van nood worden opgeheven en hun een onbeperkte macht worden opgedragen. Overigens oefenden de beide c. niet gelijktijdig dezelfde macht uit, maar het imperium en de fasces hadden zij maandelijks bij afwisseling. Die de beurt had, major geheeten, zat voor in den senaat en de comitia. Onder Caesars dictatorschap werd aan het consulaat een groote knak toegebracht, daar hij zich voor 10 jaren tot consul liet benoemen.

Nog meer verviel het onder Augustus, daar hij de consuls gewoonlijk na 2 maanden weer liet afdanken en daarvoor andere benoemde. De beide eerste van het jaar heeten ordinarii, de andere suffecti. Onder de latere keizers koos de senaat c. titulair, consules honorarii, die de keizer bevestigde. Dezen hadden slechts de onderscheidingsteekenen van het ambt; de werkelijke consuls hadden evenwel nog het voorzitterschap in den senaat, mits de keizer het goedvond, daarenboven eene soort van rechtspraak, de zorg voor de spelen in den circus en voor de feesten ter eere van den keizer gevierd. — Voor consuls in den tegenw. tijd, zie CONSULAIRE AMBTENAREN.

< >