Consubstantiatie - (Lat. „consubstantiatio”; „con”: mede, „substantia”: wezen), de Luth. leer over het H. Avondmaal, volgens welke bij het Av. het vleesch en bloed van Christus overeenkomstig Gods wil en Almacht, wezenlijk (substantieel) in, met en onder het brood en den wijn aanwezig zijn, evenals de goddelijke natuur van Christus in de menschelijke op de wijze van de warmte in hot ijzer. Als onderstelling der C. neemt n.l. de Luth. leer aan de ubiquiteit of alomtegenwoordigheid van de menschelijke natuur van Christus, die dus na zijn Hemelvaart ook op aarde gebleven is. De leer der C. is nauw verwant aan de R.K. der Transsubstantiatie, volgens welke de substantie van brood en wijn echter niet slechts samengaat met, maar verandert in zijn vleesch en bloed.
De C. is vooral gericht, als realistisch tegen symbolisch, tegen de Geref. opvatting, volgens welke Christus in het Av. niet lichamelijk aanwezig is. Deze strijd bereikte zijn hoogtepunt in het godsdienstgesprek te Marburg (1529) tusschen Luther, Zwingli e.a., waar Luther zich bleef beroepen op de ww.: Hoc est corpus meum (Dit is mijn lichaam) van Matth. 26:26.