Compagnie (west-indische) - Opgericht 3 Juni 1621, bij een octrooi door de Staten-Generaal verleend, waarbij aan de C. het monopolie verleend werd van handel en scheepvaart op de kust van Afrika, tusschen den Z. keerkring en Kaap de Goede Hoop, op bijna geheel Amerika, en op de ontdekte of nog te ontdekken eilanden tusschen de Kaap en de O. punt van N.-Guinea. Zij mocht daar ook bezittingen verwerven, oorlogvoeren, tractaten sluiten (dit in naam der Stat. Gen.), enz.; zij zou hulp in oorlogsschepen van de Stat.-Gen. ontvangen, een subsidie van 1 millioen, terwijl haar allerlei vrijstellingen van in- en uitvoerrechten verleend werden. De stoot tot de oprichting was gegeven door Willem Usselinx, een Antwerpenaar; zijn doel was zoowel uitbreiding van den Nederlandschen handel als bestrijding van den Koning van Spanje en uitbreiding van het Gereformeerde geloof.
De inwendige inrichting der C., eveneens in het octrooi vastgelegd, kwam in hoofdzaak overeen met die der Oost-Ind. Compagnie: „kamers” in de voornaamste handelsteden, en daarboven voor de algemeene leiding, een lichaam van bewindhebbers, 19 in getal; op deze wijze bleef het bijzondere belang van iedere stad in het algemeene bedrijf der C. gehandhaafd. Reeds in het begin van haar optreden werd door de W.
C. meer heil gezocht in de kaapvaart, die grooter voordeelen opleverde, dan in den gewonen handel; en voor het stichten en besturen van een koloniaal rijk, zooals de bedoeling van Usselinx was geweest, gevoelde men niet veel. Toch werd de C. evenals haar zooveel machtiger zuster, de O. I. C., vaak tegen haar zin tot oorlog en gebiedsuitbreiding gedwongen. De onderneming tegen de bezittingen van Spanje en Portugal in Brazilië, die eerst weinig resultaat had, werd na de succèsvolle tochten van Admiraal Piet Hein in 1626 en 1627, waardoor o.a. de Zilvervloot was buitgemaakt, weder doorgezet, vooral door Joan Maurits, die in 1637 derwaarts was gezonden. Ook verschillende posten aan de W.kust van Afrika werden bezet en in 1634 Curaçao; in 1641 behoorden ook Berbice, St. Eustatius, Saba en St. Martin indirect tot het gebied der C. Na dat jaar nam de macht der C. gaandeweg af; na het vertrek in 1646 van Joan Maurits, ging Brazilië grootendeels verloren, en werd bij den vrede van den Haag in 1661 tegen een schadeloosstelling van 8 millioen gld. aan Portugal afgestaan; in 1664 namen de Engelschen Nieuw-Nederland; de verovering van Suriname in 1667 door een Zeeuwsche vloot onder Abraham Krijnsen was de eenige gebiedsuitbreiding, die de C. tegenover al het verlies nog te boeken heeft gehad.
Haar geldelijke positie ging ook voortdurend achteruit en met ingang van 1675 werd zij door de Staten-Generaal opgeheven en ontbonden. Tegelijk werd een nieuwe, de tweede W.I.C. van 1674 opgericht, met een college van bewindhebbers van 10 personen; verschillende bezuinigingen werden ingevoerd, en oorlog behoefde zij niet te voeren, daar de schepen der Staten-Generaal voor de veiligheid ter zee zorg droegen. Uitbreiding der bezittingen had onder deze tweede C. dan ook niet plaats; de handel had minder te beteekenen dan in de eerste periode en bepaalde zich vooral tot slavenhandel. De geldelijke uitkomsten waren niets beter dan die van haar voorgangster en gingen steeds achteruit. De vierde Eng. oorlog vooral werd voor de C. noodlottig, en in 1792 nam de Staat haar bezittingen en schulden over. Zie CURAÇAO en SURINAME.