Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Curaçao

betekenis & definitie

Curaçao - een van de eilanden onder den wind, ligt tusschen 68° 43' en 69° 11' W.L. v. Gr. en tusschen 12° 26' en 12° 2' N.B. aan de N.kust van Z.-Amerika tegenover Venezuela.

De oudste bekende schrijfwijze (op een wereldkaart van 1527) is Curasote; in dat jaar werd C. bezet door de Spanjaarden, die het in ’t laatst der 15de eeuw ontdekt hadden; in hunne handen bleef C. tot 1634, toen de Amsterd. kamer van de W.-I. Comp. besloot het eiland te doen veroveren. Indianen en Spanjaarden werden naar Coro in Venezuela gezonden en toen Hollandsche kolonisten zich gevestigd hadden op C., werd dit een middelpunt van den slavenhandel en een steunpunt voor de vloot; voordeel leverde het aan de W. I. C. niet op; aan landbouw werd weinig gedaan en groote droogte deed telkens gebrek aan voedsel ontstaan.

In 1713 had de bevolking een brandschatting van bijna 3 ton te betalen aan Fransche oorlogsschepen onder Cassard. Zijn grootsten bloei bereikte C. onder het beheer van Rodier (1761—82), toen de handel aanzienlijke voordeelen trok uit de spanning tusschen Engeland en zijne N.-Amerik. koloniën en uit den oorlog tusschen Engeland en Spanje. Willemstad, de hoofdplaats, werd het middelpunt van den W.-Ind. handel.

De voorspoed heeft niet lang geduurd, en herhaaldelijk is het eiland in andere handen overgegaan; in 1800 werd het door de Franschen bezet, kort daarop door de Engelschen; in 1802 kwam het aan de Bataafsche Republiek; in 1807 heroverden de Engelschen het eiland, en eerst in 1816, toen ’t in bezit kwam van het Kon. der Nederlanden, daagde een rustiger tijd. Maar de toestand was zorgelijk, de armoede der bevolking groot; de slavenhandel was verboden en dit verbod oorzaak, dat de vroegere voorspoed niet terugkeerde. In 1863 kregen de negers hunne vrijheid.

De oppervlakte van het eiland bedraagt ongeveer een vierde van de uitgestrektheid van Ned. Limburg. In de ondiepe zee vlak bij de kusten vindt men koraalriffen; de N.-kust is steil en weinig ingesneden, de Z.-kust rijk geleed, met baaien, lagunen en binnenwateren. ’t Grootste daarvan is het Schottegat, een verwijding van de St. Annabaai; op de .N.-kust de St. Jorisbaai.

Met de overige eilanden der rij is C. te beschouwen als de overblijfselen eener bergketen, evenwijdig aan de kust-Cordillera van Venezuela; het is een laag plateau met golvend oppervl., waaruit heuvels te voorschijn komen; een kustgebergte rijst aan de landzijde steil op en heeft aan de zeezijde steilwandige terrassen.

De hoogste heuvel is de Christoffelberg (372 M.) in het N.W. Rivieren bezit C. niet; er is maar één permanente waterloop, bij de plantage Savonet, een armdikte breed; rooien zijn waterloopen, die na een regenbui ontstaan (Sp. arrayo = beek); eenige bronnen voorzien in de behoefte aan water, met regenbakken en gegraven putten. Water is soms zeer schaarsch en duur; in tijden van langdurige droogte wordt zeewater gedestilleerd. De regenarmoede van C. heeft tot oorzaak de groote droogte van de hoogere luchtlagen en de onvoldoende ontwikkeling der stijgende luchtstroomen.

Voor Willemstad is de temperatuur 27.5°; de gemiddelde bewolking is voor C. 4.6; de windrichting bijna zuiver O., zoodat de wind bij Willemstad reeds vrij ver over het land heeft gewaaid; vandaar de hoogere jaartemperatuur dan Paramaribo en St. Eustatius aanwijzen. De wind heeft op C. een gem. kracht Beaufort van 3.4. C. is verdeeld in 5 distrikten, nl. Willemstad, waar bijna de helft der bevolking woont, en het 2de, 3de, 4de en 5de distrikt.

Buiten Willemstad woont de bevolking in enkele dorpen, op de plantages en op in pacht gegeven gouv.-grond. De oorspronkel. bewoners van C. waren Indianen; in 1634, toen de Hollanders zich van het eiland meester maakten, waren er nog 1415, thans zijn er geen meer over; de nu aanwezige Indianen zijn van het vasteland afkomstig. Na 1648 (vrede van Munster) voerde men negers als slaven in: in de hoofdplaats is de bevolking zeer gemengd van kleur; daarbuiten is zwart overheerschend; de negers zijn de werkkrachten; blanken en kleurlingen vertegenwoordigen het kapitaal. In 1911 telde men op C. 302 personen, die in Nederland geboren waren.

Hollandsch hoort men er weinig spreken, meer Spaansch en Engelsch, ook Fransch en Duitsch, maar de gewone omgangstaal is Papiamentsch of Papiamentoe, van het oud-Sp. papear = spreken. 90 % van den woordenschat stamt uit het Spaansch; het overige is Hollandsch, met eenige Portugeesche, Engelsche en wellicht Caribische woorden. De geheele bevolking van C. beliep in 1912 bijna 33.000 personen; gedurende de laatste halve eeuw bedroeg de aanwas niet veel meer dan 1% per jaar; van de geboorten zijn er gemiddeld 3/5 buiten echt.

De overgroote meerderheid is R. Kath. Eene sorteering in 1911 naar beroepen, bedrijven en ambachten wees uit, dat in het stadsdistrikt het hoogste cijfer bereikt wordt door hen, die geen beroep hebben; daarop volgen de hoeden-vlechtende personen, de naaisters, waschvrouwen, huisbedienden, koks en keukenmeiden; op hen de zee-, koop- en timmerlieden. In de overige distrikten waren de hoedenmakers weder het talrijkst; daarna volgden de landbouwers.

Zoowel in de dorpen als op de plantages hebben de zwarten een armelijk bestaan en alleen in gunstige jaren, wanneer het voldoende regent, lijden zij geen gebrek.

Het hoedenvlechten is op C. zeer oud en deze industrie heeft duchtig hare ups and downs gekend; het gulden tijdperk is geweest in de 2de helft der 19e eeuw toen men de fijnere soorten met f 28 per dozijn betaalde; er zijn hoeden, die in 1 dag gemaakt worden; voor andere heeft men 3 weken noodig. In 1913 werd voor ruim 6 ton aan hoeden uitgevoerd naar Europa (ook Amst.), de Ver. St., Paramaribo en Panama; vandaar dat vele C.-hoeden als Panama-hoeden verkocht worden, evenals dat geschiedt met de hoeden uit Ecuador, Peru en Columbia.

Er zijn op C. scholen opgericht, waar het fijn-vlechten onderwezen wordt; dientengevolge zijn het produkt en het loon verbeterd. Andere industrieën zijn de zoutwinning, het branden van kalk, de fosfaat-winning, de visscherij, en de scheepsbouw. In ’t verschiet ligt de petroleum-raffinaderij, waar ’t ruwe produkt van Venezuela gezuiverd zal worden, ter verspreiding in dit gedeelte van de wereld.

De welvaart, die in den loop der tijden C. genoten heeft, is te danken aan het handels- en scheepvaartverkeer met omliggende landen; het was de voornaamste verbinding tusschen de vroegere Sp. bezittingen in deze streken en de buitenwereld, dank zij het bezit van een veilige haven; als kolenhaven neemt C. een belangrijke plaats in en zijn geogr. ligging is oorzaak, dat de doorvoerhandel van groote beteekenis mag heeten. Afgezien van eiken invloed van het Panama-kanaal zijn de thans begonnen verbeteringen van de haven van Willemstad dringend noodig ter wille van een voor de deur staande behoefte aan een georganiseerd W.-I. verkeer.

Sedert 1889 is C. aan het wereld-telegraafnet aangesloten, en het bezit een kuststation voor draadlooze telegrafie; de eilanden der kolonie zijn door de vaart van zeilschepen verbonden. Omtrent de bedragen van in- en uitvoer en het aantal en de tonnemaat der vaartuigen, die C. aandoen, geeft het Kol. Verslag telken jare inlichtingen.

Litteratuur: Wijnmalen, Les possess. Neerl. dans les Antilles (Rev. col. 1887); K. Martin, Ber. über eine Reise nach Niederl. West-Indien (Leid. 1887 met uitv. lit. opg. van 1718—1886); M. G. Verschuur, Voyage aux trois Guyanes (Par. 1894); H. Zondervan, Die Niederl.-westind. Inseln (Geogr. Zeitschr. 1900); Kol.

Versl. 1901, 1902, 1913; Curaçao-numm. van Neerlandia, 1905; J. H. J. Hamelberg, Documenten II (Amst. 1909); Nyman, Bekn. Aardrijksk. der kol. Curaçao (Amst. 1909); M. Victor Zwijsen, De kol. Curaçao (uitg. O. en W. 1910); C. Aronstein, De haven van Curaçao (De Gids, 1912); H. Blink, Curaçao en zijn econ. hulpbr. (T. v. econ. geogr. 1913); Neerlandia, Juni, Juli 1914.

< >