Celwand - De doode omhulling van een cel draagt den naam celwand, Deze komt bij planten algemeen voor, bij dieren zeldzaam. De celwand is in jongen toestand dun, wordt later dikker en kan bij zeer dikke wanden een laagsgewijzen bouw vertoonen; wanneer de verdikking niet gelijkmatig is, kan deze zich voordoen als bepaalde banden, zoo ontstaan ring-, spiraal- of netcellen. Is het grootste deel van een wand verdikt, dan dragen de dunnere plaatsen de naam stippels*. De celwand der meeste plantencellen bestaat uit cellulose en pectose, maar daarnevens kunnen andere stoffen voorkomen, die b.v. oorzaak zijn van de verhouting (in het hout) of verkurking (in de kurk), waardoor de wanden moeilijk water doorlaten.
Er kunnen ook anorganische stoffen in celwand en voorkomen, b.v. koolzure kalk bij tal van Wieren (zie KALKWIEREN), kiezelzuur vooral bij Grassen, Paardestaarten en Diatomeeën of Kiezelwieren. De celwanden van vele schimmels bestaan uit Chitine*, dezelfde stof, die ook het skelet van de insecten vormt. Jonge celwanden tusschen twee cellen zijn enkel, later kan zich in het midden een laag differentieeren, die den naam middenlamel* heeft gekregen.