Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Diatomeeën

betekenis & definitie

Diatomeeën - of Bacillariaceeën, Kiezelwieren, klasse van eencellige planten, die afzonderlijk of in groepen leven, bijna uitsluitend in zout- of zoetwater, een enkele ook op vochtige aarde. De individuën zijn microscopisch klein en hebben om hun levenden inhoud een tweetal schalen, die met de randen over elkaar grijpen en een doos vormen. De schalen bestaan uit een soort cellulose, die echter geimpregneerd is met een verbinding van kiezelzuur. Bovendien hebben de schalen aan boven- en onderzijde een fijne teekening, bestaande uit ribben of knobbeltjes, die vaak een netwerk vormen, en onder het microscoop de schalen een fraai aanzien geven.

Bovendien is de teekening der schalen karakteristiek voor de soort. De inhoud van de doos bestaat, behalve uit protosplasma, uit een met bladgroen verwante gele of bruine kleurstof, waarmede de planten in staat zijn zelfstandig koolzuur uit het water op te nemen. De vormen, die in koloniën leven, bestaan uit slijmmassa’s, waarin de individuen zijn ingebed. Soms vormen ze ketens, dan weer lange draden, soms ook waaiers of onregelmatige klompen. De vrij levende vormen onderscheidt men in twee groepen: die waarvan de schalenvorm centrisch is en de struktuur van de schalen onregelmatig, radiair of concentrisch. Deze vormen vertoonen geen zelfstandige beweging en behooren meest tot het plankton in zee- of zoetwater. Bij de andere groep zijn de schalen zijdelings-symmetrisch (zygomorph), en het individu is daardoor staaf- of schuitvormig. Deze groep heeft op de schaal van boven en onderzijde een overlangsche vaak gebogen spleet (raphe), zeer gecompliceerd van structuur, waarin het protoplasma een stroomende beweging heeft, zoodat het individu met schokjes voortschuift.

De voortplanting van D. heeft plaats, doordat zich binnen de schalendoos twee nieuwe schalen vormen, en daarna de plant in twee individuen uiteenvalt. Daar echter de schaal niet groeien of rekken kan, zijn de nieuw-gevormde individuën kleiner, dan degene, waaruit ze door deeling ontstaan zijn. Na verloop van tijd wordt daarin tegemoet gekomen, doordat ze twee aan twee met elkaar gaan versmelten (copuleeren), nadat ze eerst de schalen hebben afgestooten. Na de copulatie omgeeft het nieuwe individu zich met een nieuwe schaal; meestal echter heeft het zich van te voren eerst weer gedeeld. D. zijn zeer verbreid en zeer vormenrijk.

Men kent meer dan 2000 soorten. Na het sterven blijven de schalen onveranderd bestaan wegens het gehalte aan kiezelzuur. Daarom vindt men nog steeds tal van D.-schalen in fossiele afzettingen; zeer vaak in die van de tertiaire periode, waarin ze dikke banken vormen van diatomeeënaarde, bergmeel, kiezelgoer, enz. Ze vormen levend een van de hoofdbestanddeelen van het plankton in zee- en zoetwater en daardoor een belangrijk voedingsmiddel van de waterdieren.

< >