Carolinen - eilandengroep in den Grooten Oceaan, die gerekend wordt te behooren bij Micronesië*. Ze behoorden tot het Duitsche koloniale bezit. Ze werden door den Portugees Diego de Rocha ontdekt in 1527, in 1686 dooide Spanjaarden in bezit genomen en genoemd naar koning Karel II. Daar Spanje zich sedert niets aan deze eilanden heeft laten gelegen liggen, trachtte Duitschland ze in 1884 in bezit te nemen.
Het geschil, dat hierover tusschen Duitschland en Spanje ontstond, werd door den paus als scheidsrechter beslist, door de C. evenals de Palau-eilanden en de Marianen aan Spanje toe te wijzen. Daarop werd in 1885 een Spaansch bestuur ingesteld; na den ongelukkigen oorlog met de Vereenigde Staten verkocht Spanje de drie eilandengroepen in 1899 aan Duitschland. In den oorlog van 1914 vlg. werden ze in Aug. 1914 door de Japanneezen bezet, die ze in Nov. van dat jaar overdroegen aan de Engelsche kolonie Australië.
Beschrijving. De C. vormen een zeer lang gestrekte groep (van Jap in het W. tot Kusaie in het O. is de afstand 3000 K.M.), van ± 700, zeer ijl verspreide eilanden, waarvan het totale oppervlak niet meer dan 1000 K.M.2 bedraagt. Bijna alle zijn slechts zeer kleine, lage koraaleilanden; de weinige grootere zijn bergachtig, vulkanisch, doch ook door koraalriffen omgeven. Ponape, het grootste, heeft een oppervlak van ± 350, Jap van 200, Ruk van 132, en Kusaie van 110 K.M.2 Ruk en Jap hebben, behalve oud-vulkanische, ook andere oude gesteenten. Voor het Duitsche bestuur verdeelt de meridiaan van 148° O.L. de groep in O.- en W.-Carolinen. — Klimaat. Hoewel ze dicht bij den evenaar liggen, is het klimaat der C. vrij aangenaam; de hitte wordt getemperd door den zeewind. De neerslag neemt van het O. naar het W. sterk af; in ’t O. meer dan 6000 m.M. per jaar; in ’t W. is hij nauwelijks voldoende om boomgroei mogelijk te maken. (± 2800 m.M.). Is de regenval in het O. vrij gelijk over het jaar verdeeld, in het W., waar we in het gebied der tusschen Australië en Azië heerschende moesons komen, is een droge tijd tijdens den laagsten zonnestand. Door de wervelstormen (cyclonen*), die zoo berucht zijn in de streken, die aan de buitenzij der tropen liggen, worden ook de C. vaak geteisterd.
Ze heeten hier taifoens, komen voor in den kenteringstijd (het meest in het W.) en verwoesten meermalen de lage eilanden. — Planten en dieren. De hooge eilanden, ten minste die in het regenrijke 0., zijn dicht begroeid of door den mensch tot bouw- en tuinland gemaakt; de Westelijke hebben veel grasland; de kusten zijn vaak begroeid met mangroven. De koraaleilanden kennen weinige andere boomen dan den Cocospalm, den broodboom en den pandanus. Behalve de sagopalm, de cocospalm, en de broodboom, zijn voor de inlanders belangrijk de door hen aangeplante veldvruchten: taro’s, yams, bataten, bananen en het suikerriet. De dierenwereld is, zooals dat op zulke kleine, oceanische eilanden te verwachten is, zeer arm. Als inheemsche zoogdieren komen alleen de vleermuizen voor; alle andere: ratten, muizen, varkens enz., zijn er door den mensch gebracht. Wel zijn vogels er talrijk. Eigenaardig is de Hydrosaurus marmoratus, een l1/2 M. lange hagedis, die door de inboorlingen als een godheid wordt vereerd. — Bevolking.
Naar de geweldige, praehistorische steenen bouwwerken te oordeelen, waarvan de ruïnes nog op verschillende eilanden worden gevonden (o. a. op Ponape en Kusaie), moet op de C. eens een bevolking hebben gewoond, van een eigenaardige, hooge beschaving, waarover de wetenschap echter niets zekers weet. De tegenwoordige inlandsche bewoners zijn Micronesiërs*. Hun huidskleur is geel tot chocoladebruin, het haar is kroes; ze hebben een breed gezicht, dikken neus en dikke lippen en iets scheef staande oogen. Ze droegen voorheen bijna geen kleeding; tatoeëering is nog algemeen. In het O. deel is de Europeesche kleeding reeds inheemsch geworden. Zij bouwen groote, ruime huizen, waarvan de hooge gevels met snij- en schilderwerk zijn versierd. Behalve de woningen heeft ieder dorp zijn vergaderhuizen, voorraadschuren en loodsen voor de booten. Ook deze booten, die ze in verschillende grootten, met uitleggers bouwen, zijn meestal bedekt met fraai snijwerk.
Deze bevolking leeft van vischvangst en landbouw; de veeteelt (kippen en varkens) beteekent daarnaast niet veel. Het aantal der inboorlingen neemt af; het bedraagt nu ± 40.000, d.i. 30 per K.M.2 Daarvan wonen op Ruk 14.000, op Jap 7000, op Ponape 4600. De taifoens maken het leven op de kleine koraaleilanden zeer onzeker. Voor zoover de bevolking zulk een ramp overleeft, zijn ze meestal verplicht, om het, door het geweld van wind en water van bijna allen plantengroei beroofde eiland, te verlaten. Op de C. wonen ± 140 Europeanen, die op de grootste eilanden enkele plantages hebben van cocospalmen. — Handel.
De handel is gering. De uitvofer omvat meest: kopra, parelmoer, en schildpad; de invoer: levensmiddelen, brandstoffen, kleeren, enz. Driemaal per jaar doen booten van de Duitsche Dsjaloetlijn (van Hongkong over Palau, Jap, Saipan, Ruk, Ponape, Kusaie en Dsjaloet naar'Sydney) de C. aan. Litteratuur: Hans Meyer, Das Deutsche Kolonialreich, II. 1910.