Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Canu

betekenis & definitie

Canu - (Robbert Robbertsz. Ie), geb. te Amersfoort, vermoedelijk in 1561, als zoon van een voorganger der Doopsgez. gemeente en tot welke broederschap Robbert ook met zijn 17e jaar toetrad. Van beroep werd hij schoolmeester, zeekaartmaker en leverancier van zeevaartkund. instrumenten, sedert 1586 onderwijzer in de zeevaartkunde te Amsterdam. Als zoodanig verwierf hij een goeden naam, ofschoon tijdgenooten hem tot degenen rekenden, die onmogelijk goed onderwijs konden geven, wijl hij geene ondervinding had.

Meer nog trad hij als schrijver en uitgever van kerkelijke twistgeschriften op den voorgrond, sedert hij zich in 1585 op goddelijke wijze geïnspireerd achtte, zich als leider opwierp en meestal op scherpen toon verkondigde, wat hij nuttig en noodig oordeelde. Zijne geschriften werden blijkbaar elders gedrukt, maar zelf zorgde hij voor den verkoop, eerst (1529) vanuit „de vergulde Leijster” aan de Nieuwezijds-Achterburgwal, welken naam hij niet onaardig in „de Leijdstar” veranderde, toen hij ’t volgend jaar buiten de Haarlemmerpoort ging wonen. In 1611, na ’t verloopen van zijn onderwijzersschap en nadat hij tevergeefs om een postje had gebedeld, trok hij overhaast naar Hoorn. De stadsregeering was hem daar welgezind en de Staten-Generaal verleenden hem in 1641 eene jaarl. subsidie van f 100 „tot het onderhout van sijn huijs ende beter opbouwinge van sijn schoole vande groote seevaert”. Robberts aandacht bleef ook hier op de zaken van kerk en staat gevestigd en geregeld stuurde hij weer pamfletten de wereld in. Hij noemde zich nog steeds de „neutrale christen”, die de afzonderlijke kerken, de secten, bestreed, maar voor de werkelijk geloovigen van alle gezindten gelijke broederlijke gevoelens koesterde, een opvatting, die slecht in zijn tijd van felle kerkelijke partijschap paste en weinig met de inzichten der machthebbers strookte.

In 1619 werden de StatenGeneraal gedwongen tegen hem op te treden, deden zij zijne toelage intrekken; zijne geschriften zullen wel in beslag genomen en vernietigd zijn. Sedert wordt van Le C. weinig of niets meer vermeld. Wel blijkt, dat hij onder het volk vele aanhangers had, door tegenstanders onbillijk genoeg „Robbertisten” genoemd. Het nageslacht heeft hem rechtvaardiger beoordeeld en hem als krachtig strijder voor godsdienstige verdraagzaamheid erkend, al heeft hij zich wel wat veel op den voorgrond gedrongen en toonden zijne geschriften niet de noodige gematigdheid in taal en stijl. Hij is na 1627 gestorven. Zie: Burger, Amsterdamsche boekdrukkers III, 1910.

< >