Burton (Sir Richard Francis) - Eng. ontdekkingsreiziger, 1821—1890, diende onder Napier in Sindh (over welk land hij het werk Sindh and the races that inhabit the valley of the Indus uitgaf) en ging in 1853 in opdracht van the Royal Geographical Society over Kairo naar Medina en Mekka, bereikte, als Afghaansche sjeik vermomd, in 1854 Mekka en beschreef zijne ervaringen in: The pilgrimage to AlMedinah and Meccah (1855); uit Arabië keerde hij naar Bombay terug, ging in 1854 in gezelschap van Speke, Herne en Stroyan naar Somahland, waar hij van Berbera doordrong tot Harrar; dezen tocht beschreef hij in: First Footsteps in East Africa (1856). Naar Europa teruggekeerd, maakte hij daar het laatste deel van den Krim-oorlog mee. Daarna ondernam hij met Speke een nieuwe ontdekkingsreis naar Oost-Afrika. 26 Juni 1857 brak hij van de Oostkust bij Bagamoyo op, om het merenvraagstuk op te lossen. Door het tegenw.
DuitschOostafrika bereikte hij in Febr. 1858 het Tanganjika meer. Op den terugweg bleef hij te Tabora ziek achter, terwijl Speke alleen Noordwaarts trok en in Juli 1858 het Victoria-meer ontdekte. Daarna keerden beiden terug. De resultaten dezer expeditie legde B. neer in: Lake regions of Aequatorial Africa (1860), opgenomen in het „Journal of the Royal Geographical Society” (deel 29, 1859), en in: Zanzibar; city, island and coast (1872). Na een reis naar de Vereen. St. van N.-Amerika, die hij beschreef in: City of the Saints and across the Rocky Mountains to California (1861), werd hij Britsch consul te Fernando Po en van de Westkust van Afrika (1861); in Dec. 1861 besteeg hij met den plantkundige G. Mann het eerst het Kameroen-geb.; in 1865 werd hij consul te Santos in Brazilië, in welk land hij ook uitgestrekte reizen ondernam, waarover hij Explorations of the Highlands of the Brazil (1869) en Letters from the battlefields of Paraguay (1870) in het licht gaf. Van 1869—1871 was hij consul te Damascus, vanwaar uit hij in 1871 met Drake den Libanon, den Antilibanon, enz. bereisde; na een bezoek aan Ijsland werd hij (1871) consul te Triëst, ondernam van uit deze stad in 1876 en 1877 twee reizen naar Midian en met Cameron een reis naar de wijndistricten der Goudkust en overleed in 1890 te Triëst.